Bespiegelingen omtrent de bescherming van cultureel erfgoed
"Al wat wij kapot maken zijn stenen", zei Mulla Mohamed Omar, toen hij een toelichting gaf op het bevel om de Buddha beelden van Bamyan in Afghanistan stuk te slaan. Dat was niet waar. De vernieling trof het grootste staande beeld van Buddha ter wereld, daterend uit de tweede eeuw van onze jaartelling. De Taliban legden met deze daad een publieke verklaring af. Zij wilden meer breken dan stenen alleen. Zij wilden de ziel breken van een andere cultuur, de geest van mensen die andere goden vereerden.
De Serven die de Nationale Universiteitsbibliotheek in Sarajevo bombardeerden stond iets soortgelijks voor ogen. Zij wilden het hart breken van een multiculturele samenleving. Ook zij waren er op uit een boodschap te verkondigen: ‘Bosnië hoort aan ons; er is hier geen plaats voor mensen met een andere cultuur, een andere godsdienst, een ander geloof. En er is hier al helemaal geen plats voor Moslims’.
De plundering van het museum van Bagdad had een soortgelijk effect. De Amerikaanse troepen, die claimden dat zij naar Irak waren gekomen om mensen te bevrijden en democratie te brengen, stonden toe dat beroepsdieven en gepeupel het nationale museum leeg roofden, waar talloze culturele schatten lagen uit de vroege periode van een van de oudste beschavingen van het Midden Oosten. De politieke boodschap die daarin besloten lag was er een van totaal gebrek aan respect voor de historische identiteit en de cultuur van de samenleving die men zei te komen bevrijden.
Dit is de praktijk van alle tijden. Gedurende de Tweede Wereldoorlog stalen Duitse militairen schilderijen uit de landen die zij bezet hielden. De Nazi’s verbrandden boeken en confisqueerden zogenaamde Entartete Kunst. Napoleon bracht kunstschatten naar Frankrijk uit de landen die hij had veroverd. Spanjaarden, Engelsen en Nederlanders plunderden hun kolonies in Afrika, Azië en Zuid Amerika. Zij vermoordden inheemsen of transporteerden hen naar slavenmarkten overzee. Zij beroofden die gemeenschappen van hun grondstoffen en kunstvoorwerpen en verscheepten die naar Europa. In de zestiende eeuw vernielden opgezweepte straatmenigten beelden in Rooms Katholieke kerken in Holland. Enkele eeuwen eerder hadden kruisvaarders uit geheel Europa onderweg naar Jeruzalem moskeeën verwoest en gepoogd Arabieren en Moslims te verdrijven uit het Heilige Land. De Joodse tempel in Jeruzalem was meer dan eens met de grond gelijk gemaakt. En tegenwoordig toont de verwoesting van elkanders heilige plaatsen gedurende religieuze conflicten tussen Soennieten en Sjiieten in Irak, tussen Moslims en Hindu’s in India, en tussen Moslims en Christen in de Indonesische Molukken aan dat overal ter wereld stenen worden gebroken om elkanders geest te breken.
Cultureel erfgoed
De plundering en verwoesting van musea, standbeelden, bibliotheken, tempels, kerken en moskeeën en de roof van schilderijen, boeken en kunstvoorwerpen is schandelijk. Nazaten van dieven en plunderaars die het daarbij laten en weigeren te herstellen wat kapot was gemaakt, en terug te geven wat gestolen was, handelen net zo schandelijk. De aarzeling van Westerse landen om internationale verdragsverplichtingen na te komen om gestolen kunstvoorwerpen terug te geven, met als argument dat er niet op vertrouwd kan worden dat de landen waar deze kunstschatten oorspronkelijk vandaan kwamen het culturele erfgoed zullen beschermen, getuigt van arrogantie, hypocrisie en hebzucht. Regeringen dienen zich te verplichten dergelijke wandaden uit het verleden goed te maken en zich sterk te maken dat in de toekomst soortgelijke plundering en vernieling onder hun verantwoordelijkheid niet zullen voorkomen.
Wie de bescherming van cultureel erfgoed bepleit, ontkomt er niet aan de reikwijdte daarvan aan te geven. Daarbij rijzen enkele vragen.
Ten eerste: heeft het zin speciale aandacht te vragen voor de vernieling van cultureel erfgoed in perioden van conflict en geweld? Die vernieling vindt immers ook plaats in tijden van vrede, bijvoorbeeld als gevolg van klimaatverandering en natuurrampen, zoals de grote aardbeving in Iran en de Tsunami vloedgolf in Azië. Er zijn ook andere factoren die in vredestijd tot vernietiging van cultuurvoorwerpen kunnen leiden. Economische groei, modernisering en globalisering leiden er toe dat landschappen worden aangetast, eeuwenoude stadscentra worden afgebroken en historische gebouwen worden neergehaald. De ingrijpende renovatie van Peking, die er toe leidde dat talloze hutongs met de grond werden gelijk gemaakt, is het meest drastische voorbeeld van de afgelopen twintig jaar. De vernietiging van landschappen, dorpen en de leefomgeving bij de bouw van de Drie Kloven dam in de rivier de Jangtse in China, of de Merowe dam in de Nijl in Soedan, zijn niet minder ingrijpend en onomkeerbaar. Europa, met inbegrip van Nederland, kent ook heel wat voorbeelden. Als Minister van Ruimtelijke Ordening heb ik destijds geprobeerd schade aan cultureel en historisch waardevolle elementen van onze ruimtelijke omgeving te voorkomen middels de introductie van een aantal zogeheten criteria van ruimtelijke kwaliteit. Tot die criteria, waarvan het de bedoeling was dat deze in de wet zouden worden vastgelegd, behoorden onder meer diversiteit, duurzaamheid en schoonheid. 1) Het is er uiteindelijk niet van gekomen, doordat het Parlement de behandeling van het wetsontwerp uitstelde. Een nieuwe regering heeft er toen korte metten mee gemaakt. Men gaf er de voorkeur aan terug te vallen op economische en commerciële criteria bij beslissingen over de ruimtelijke ordening. De gevolgen daarvan laten zich nu reeds in het Nederlandse landschap zien. Men kan dit betreuren, maar dat is nu eenmaal inherent aan een proces van normale, democratische politieke besluitvorming. De uitkomsten daarvan zijn legitiem, ook wanneer de gevolgen onomkeerbaar zijn. Echter, de vernietiging van cultureel erfgoed in tijden van oorlog vindt per definitie plaats onder abnormale omstandigheden, ondemocratisch en buiten iedere vorm van legitimiteit. Alleen al om die reden heft het zin aan vernietiging van cultureel erfgoed in oorlogstijd speciale aandacht te schenken.
Overigens, hoe tragisch is de ondergang van culturele en artistieke voorwerpen, in oorlogs- dan wel vredestijd, ook wanneer deze ondergang definitief en onomkeerbaar is? Dat is de tweede vraag. Ik heb mij er op betrapt dat ik minder onder de indruk was van de vernieling door de Taliban van de Buddha van Bamyan dan van de kaalslag van de helft van de stad Kabul, een tiental jaren eerder. Die stad leek, toen ik haar in het midden van de jaren negentig enkele malen bezocht, op het beeld dat mij van Dresden voor ogen stond, na de verwoesting van die stad door een bombardement tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog. Ook Kabul was ganz kaputt. Haar vernietiging was het gevolg van genadeloze bombardementen door dezelfde krijgsheren waarmee de internationale geallieerde troepen samenwerkten in de strijd tegen de Taliban. Het lot van de bevolking was hartverscheurend, erger dan het breken van de stenen enkele jaren later.
Ik moet toegeven dat soortgelijke gevoelens mij bekropen toen ik las over de vernielingen in Irak. De plundering van het museum in Bagdad vervulde mij met minder verontwaardiging dan de militaire inval zelf, de schending van het internationale recht, het bruuskeren van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, de leugens waarmee dat alles werd verdedigd, de behandeling van de gevangenen in Abou Ghraib, de grote aantallen slachtoffers van de operatie en van het daaropvolgende geweld tussen Soennieten en Sjiieten, dat voorzien had kunnen en moeten worden, maar alle waarschuwingen waren in de wind geslagen. Het leegroven van het museum was een culturele bezoeking; de slechting van de normen en waarden die gepaard ging met de interventie in Irak was een culturele catastrofe.
In Sarajevo was het niet anders. Het kapotgeschoten museum vertoont een deerniswekkend aanzicht. Maar ik voel meer droefenis wanneer ik de markt passeer, niet ver van het museum, waar een ander bombardement een bloedbad veroorzaakte. Tientallen mensen werden gedood die, wilden zij overleven, geen andere keuze hadden dan die markt regelmatig te bezoeken. Dat was de belegeraars van de stad maar al te bekend. Niet ver daarvandaan, op de straat die langs de rivier de Drina naar het museum voerde, vormde iedereen die zich daar waagde een gemakkelijk doelwit voor sluipschutters. Velen werden neergeschoten. Enkele honderden meters voorbij het museum ligt een kerkhof met lichamen van mannen en vrouwen, jongens, meisjes en kinderen, omgekomen tijdens het beleg. Ik heb de stad vele malen bezocht, tijdens het beleg en daarna. Ik heb in Sarajevo angst geproefd, woede gevoeld, en ontzetting dat mensen in staat waren elkaar zoveel aan te doen, op grond van culturele beweegredenen, zoals het afpalen van een identiteit.
De vernielingen van de bibliotheek in Sarajevo, het museum in Bagdad en de beelden in Bamyan beoogden de vernietiging van het leven zelf, in respectievelijk Bosnië, Irak en Afghanistan. De afbraak van het cultureel erfgoed van deze landen staat model voor een slechting van normen en waarden, die leidde tot dood en verderf. Herstel van dit erfgoed is een teken dat het leven terugkeert, dat de samenleving niet langer verlamd is, dat de cultuur vibreert, en dat een hoopvolle toekomst mogelijk is, ondanks een tragisch verleden. De vernielingen waren een nachtmerrie; de renovatie vormt een symbool van een wenkend perspectief.
Er is dus altijd een nieuwe kans. Betekent dit dat de vernieling eigenlijk niet zo betreurd hoeft te worden, omdat zij de weg vrijmaakt voor dynamiek en creativiteit? Dat is de derde vraag. Er wordt wel beweerd dat het in een periode van stabiliteit en vrede opzettelijk neerhalen van gebouwen en monumenten of het verkwanselen van kunstvoorwerpen, de reflectie vormt van een creatieve geest, van vooruitgang, en nieuw leven. Daarom zou modernisering op zich zelf reeds cultureel waardevol zijn, zelfs wanneer deze plaatsvindt op de ruines van het verleden. De winst geboekt door vernieuwing is altijd groter dan het verlies geleden door sloop.
In deze optiek hoeft ook de vernieling van cultureel erfgoed door oorlogsgeweld niet te worden betreurd. Na iedere oorlog herneemt het leven haar loop. Wederopbouw wordt met kracht ter hand genomen. Nieuwe initiatieven worden verwelkomd. Andersoortige culturele uitingen krijgen een kans. Zelfs geweld en onderdrukking zelf kunnen leiden tot nieuwe meesterwerken. Lees Im Westen Nichts Neues van Erich Maria Remarque en de gedichten van de oorlogspoëten tijdens de Eerste Wereldoorlog. Kijk naar de Guernica van Picasso; luister naar de symfonieën van Sjostakovitsj. Geweld is een voedingsbodem voor nieuwe culturele creativiteit. Zo is de geschiedenis nu eenmaal, zo is het leven; dit is het wezen van culturele ontwikkeling.
In deze redenering ligt een kern van waarheid. Behoud en bescherming van bestaande objecten is geen doel op zich. Vernieling van kunstvoorwerpen maakt geen einde aan creativiteit. Echter, gebouwen, monumenten en kunstvoorwerpen zijn meer dan steen. Boeken zijn meer dan papier. Schilderijen zijn meer dan linnen en verf. Cultuur is meer dan materie. Cultuur vormt de ziel, het bewustzijn en het karakter van een gemeenschap. Een aanslag op die cultuur is een aanslag op het leven zelf. Daarom is bescherming van hetgeen in een samenleving als cultureel waardevol geldt geen pas op de plaats, maar een stap op de weg vooruit.
Culturele waarden
Hoe omvangrijk is dit vraagstuk eigenlijk? Hoe wijdverbreid is het verschijnsel van culturele destructie ten tijde van oorlog en geweld? Heden ten dage lijkt dit in Noord en Zuid Amerika, Australië, Afrika en grote delen van Azië niet meer op grote schaal voor te komen. In al die continenten lijkt het een verschijnsel uit het verleden, gedurende perioden van buitenlandse invasie en Westers kolonialisme. Vandaag den dag zijn aanvallen op cultureel erfgoed kennelijk vooral een probleem in Europa en haar achtertuin: het Midden Oosten en Zuid en Zuid Azië.
Echter, dat ligt anders wanneer het begrip cultuur erfgoed breder wordt gedefinieerd.
De cultuur van de bevolking van Darfur in Soedan wordt niet belichaamd in eeuwenoude gebouwen en monumenten, maar in dorpen en in vee. Zij wordt weerspiegeld in stamverhoudingen en in traditionele gebruiken. De burgeroorlog heeft niet geresulteerd in ruines in steden, maar in het platbranden van gehele dorpen, honderdtallen, systematisch. Zij ging gepaard met kamelenroof, duizendtallen, en het vergiftigen van waterbronnen. De milities die met het leger samenwerkten waren er niet alleen op uit de gewapende macht van de rebellen te decimeren, maar keerden zich ook tegen ongewapende boeren, dorpshoofden en reizigers behorend tot een weg te zuiveren stam. Vrouwen en meisjes werden verkracht, kinderen gedood, ook baby’s. Al deze wreedheden hielden even zovele pogingen in om het hart van een gemeenschap te doden, haar cultuur te vernietigen en haar voortbestaan onmogelijk te maken.
Boven de poort van het museum in Kabul staat een tekst: "Een natie blijft bestaan, wanneer haar cultuur in leven blijft". Dat geldt niet alleen een natie, maar iedere gemeenschap, stad, dorp, etnische groep of stam. Behoud van het leven van een cultuur houdt meer in dan het conserveren van historische voorwerpen en monumenten. Cultureel erfgoed is heel wat meer dan cultuurbezit. Cultuur is alles wat de mensen in een samenleving bijeenhoudt en hen verbindt met hun verleden en toekomst.
Ik herinner mij Ruanda, 1994. Drie weken na de genocide bezocht ik, samen met een team dat deel uitmaakte van de VN vredestroepen, een dorp in de buurt van Kigali. Het was gruwelijk. Er waren geen overlevenden. Van alle huizen stonden de deuren wijd open. De bewoners waren hun huis uitgejaagd. Ze hadden kennelijk geprobeerd het kostbaarste waarover zij beschikten mee te nemen: kinderspeelgoed, albums met foto’s van huwelijken en andere feesten, afbeeldingen van familie en kinderen. Wisten zij niet wat hen te wachten stond? Of waren dit de meest wezenlijke culturele waarden, waarvan zij niet gescheiden wilden worden op hun laatste tocht naar de dood? Het was hen niet vergund. Speelgoed en albums lagen her en der verspreid op straat, gescheurd en bevlekt. In de kerk vonden we in stukken gehakte lichamen. De genocide had alles ontheiligd: het dorpsleven, gemeenschapsstructuren, kerkelijke waarden, nabuurschap, familieverbanden, levensgeluk, en het recht op een waardige dood. We aarzelden of we fotoalbums met ons mee terug zouden nemen naar Kigali, als bewijs, of uit respect, of om een herinnering aan de doden levend te houden. We besloten dit niet te doen, uit piëteit, en lieten ze achter in het dorp, op straat, dichtbij de huizen, zodat ze samen met de lichamen van de mensen die op de foto’s waren afgebeeld zouden vergaan. Tot op vandaag weet ik niet of we juist gehandeld hebben.
Dezelfde aarzeling voel ik wanneer ik het verhaal lees van Amitav Ghosh over zijn bezoek, na de Tsunami, aan de Andaman en Nicobar eilanden. 2) Hij reisde samen met de directeur van het malaria-instituut dat op die eilanden was gevestigd. Deze vindt de verfdoos van zijn dochtertje, dat door de vloedgolf was meegesleurd. Hij raapt de verfdoos niet op: het is een te tastbare herinnering aan zijn dochter. Het doet te veel pijn. In plaats daarvan neemt hij een paar dia’s mee uit het wetenschappelijk archief dat, in de woorden van Ghosh, "zijn betekenis ontleende aan een leven gewijd aan denken en vorsen". Zou ik dezelfde keuze hebben gemaakt? Dat weet ik niet. Maar ik begrijp: speelgoed, een verfdoos, een foto album, dia’s, archieven en boeken vertegenwoordigen een band, een band met andere mensen, met het verleden, met de omgeving, met de gemeenschap, met het leven zelf. Zij vormen een bron van inspiratie en representeren de zin van het leven, voor iedereen op eigen wijze.
In situaties van grote nood – een oorlog dan wel een natuurramp – concentreren we ons op het redden van mensenlevens. Terecht. Maar het behoud van de leefomgeving en van de structuur en cultuur van de gemeenschap waarin werd geleefd is essentieel, wil gered leven een duurzaam en zinvol perspectief worden geboden.
Het cultureel erfgoed van een gemeenschap omvat tradities, gewoonten, waarden en middelen om de continuïteit van een gemeenschap te verzekeren. Cultuurbezit en culturele waarden belichamen samen het bewustzijn, de geest en de ziel van een gemeenschap. Samen met gemeenschapsstructuren – zoals regels en afspraken omtrent het gebruik van de grond en het water, gezag toegekend aan ouderen in een samenleving, traditionele rechtspraak, moderne rechtsregels, verplichtingen ten opzichte van degenen die tot de familie worden gerekend, sociale zekerheid – weerspiegelen zij de regels die het voortbestaan, het overleven, de ontwikkeling en vooruitgang van een gemeenschap bepalen. In dat opzicht kan een verlies aan cultureel erfgoed voor een gemeenschap leiden tot een humanitaire ramp.
Een verlies aan cultuur is dus ook een humanitair probleem, want de ondermijning van menselijke culturele waarden – zoals solidariteit, gerechtigheid, vrijheid en het recht op zelfontplooiing – bedreigt leven en voortbestaan van een gemeenschap. Maar andersom geldt hetzelfde: iedere humanitaire ramp is ook een culturele ramp. Mensen die uit ontbering overlijden, mensen die ten onder gaan aan geweld, het gaat in altijd om een erosie van culturele waarden. Ontberingen voor de een gaan gepaard met overvloed voor anderen. Etnische zuivering vormt de doodsteek voor de menselijke waardigheid van de zuiveraars. Wie wel gered wordt en wie niet wordt niet alleen door het lot bepaald.
Van dit laatste werd ik mij bewust toen ik tijdens de burgeroorlog in Somalië, in het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw, een opvangkamp bezocht voor ontheemden. Zij hadden moeten vluchten voor het geweld en hadden beschutting, noch voedsel, noch water. De hulpverleners werkten dag en nacht en boekten resultaat. Mensen werd het leven gered. Maar dat betrof hen die in staat waren geweest het kamp te bereiken. Aan de overkant van de zandweg rond het kamp lagen mensen te sterven. Zij waren niet meer in staat te lopen, probeerden kruipend de weg over te steken om het kamp te bereiken. Velen kwamen om, niet meer dan vijftig meter verderop. Wij, westerse hulpverleners en hulporganisaties (en ministers zoals ik) hadden kennelijk beslist, al dan niet expliciet, dat bepaalde regels en procedures in acht genomen moesten worden, ongeacht de gevolgen. Misschien waren er geen middelen genoeg om iedereen te helpen, niet alleen de meer kansrijken, maar ook degenen die al op het randje van de dood verkeerden. Misschien waren de hulpverleners zo uitgeput, dat zij het zich niet meer konden verloven een stap extra te zetten. Misschien waren zij, zoals anderen enkele jaren later in Potocari, Srebrenica, tot de conclusie gekomen dat rationele overwegingen slechts één conclusie overlieten: om sommigen te redden moeten anderen worden opgeofferd. Hoe dan ook, het was een erosie van waarden. Ons normensysteem maakte slagzij.
Culturele erosie
Hulp in nood is niet genoeg. Voorkomen is beter dan genezen. En preventie vraagt om politieke actie. Om Els van der Plas te parafrasen, directrice van de Prins Claus Fonds: "De vrijheid van meningsvorming en van culturele expressie en het respect voor de culturele identiteit vormen het ideologische uitgangspunt voor actie gericht op de bescherming van bedreigd cultureel erfgoed". 3) Die politieke actie reikt verder dan de fysieke bescherming en renovatie van cultureel bezit. Het beschermen en in acht nemen van gemeenschapswaarden is net zo belangrijk als de bescherming en het herstel van kunstvoorwerpen. Het morele en politieke herstel van internationaal overeengekomen normen en waarden, zoals het internationaal recht, die de vooruitgang van de beschaving belichamen, is minstens zo belangrijk als het fysieke herstel van de schade ten gevolge van de teloorgang van die waarden. Reparatie van voorwerpen die behoren tot het cultuurbezit, beschadigd door oorlog en geweld, zonder dat gepoogd wordt de onderliggende waarden zelf in ere te herstellen, heeft weinig zin.
Dat geldt voor Afghanistan, Bosnië, Irak en Soedan, maar ook voor de wereld als geheel. Het grootste gevaar dat de internationale gemeenschap momenteel bedreigt is het uitbreken van een nieuwe, derde Wereldoorlog. Dat het ooit zover komt is niet uitgesloten. Robert McNamara, in zijn boek In Retrospect 4) en, meer recent, Richard Holbrooke, in zijn essay The Guns of August 5), hebben beiden gewezen op de mogelijkheid dat de wereld per ongeluk een nieuwe botsing op wereldschaal binnen struikelt. Dat kan, zo schrijven zij, het gevolg zijn van beoordelingsfouten die gemaakt worden in de loop van een proces dat wordt gekenmerkt door politieke instabiliteit. Dergelijke inschattingsfouten kunnen een reeds onveilige situatie katalyseren in de richting van een niet langer beheersbaar conflict en grote uitbarstingen van geweld en verderf.
De wereldwijde humanitaire ramp, die daarvan het gevolg zou zijn, vormt een culturele catastrofe zonder precedent. In een ander essay in deze bundel ben ik ingegaan op het verband tussen nationale conflicten, zoals die in Afghanistan en de andere hierboven genoemde landen, en de erosie van het systeem van internationaal overeengekomen culturele waarden, dat dateert van na de Tweede Wereldoorlog. 6) Een van de stellingen in dat artikel luidt dat in het bijzonder na het einde van de Koude Oorlog conflicten doorgaans zowel economisch en politiek als cultureel van aard zijn. Al deze conflicten hebben gevolgen voor schaarse economische verhoudingen, voor de voorziening in de behoefte aan grondstoffen en voor de fysieke omgeving. Zij hebben ook allemaal sociale, religieuze, etnische en tribale connotaties. Conflicten zijn altijd mede cultureel van aard, hetzij in directe zin, hetzij indirect, omdat de achterliggende economische en politieke oorzaken culturele dimensies hebben.
De oorlogen in Bosnië, Irak, Afghanistan en Soedan zijn niet op grond van culturele motieven gestart. Maar elk daarvan, net zoals andere conflicten in het Midden Oosten, heeft een aantal dominante culturele dimensies. Culturele tegenstellingen binnen deze landen verscherpen de nationale tegenstellingen. Dat geldt ook conflicten die zich afspelen over nationale grenzen heen. Veel van deze conflicten worden, ook wanneer zij om andere redenen zijn begonnen, simpelweg geïnterpreteerd als een tegenstelling tussen de Islam en het Westen. Maar ook de economische en politieke Noord Zuid tegenstelling van de laatste vier decennia van de vorige eeuw wordt heeft een culturele dimensie. Vele jonge mensen, die leven in wat vroeger de Derde Wereld heette, zien die tegenstelling als een conflict tussen de moderne Westerse beschaving en de rest van de wereld, een soort van wereldwijde Apartheid. Dat is onrustbarend, want zo’n omschrijving impliceert dat aan beide zijden van grens die de Apartheid in stand houdt mensen zich gevangen achten in een gesloten groep en zich politiek en moreel verplicht achten partij te kiezen voor de anderen binnen de eigen groep.
De hedendaagse conflicten in de wereld, of die het gevolg zijn van culturele tegenstellingen, dan wel van een politieke strijd om de macht of een gevecht om natuurlijke hulpbronnen, territorium of Lebensraum, vormen een steeds grotere bedreiging van de vrede, omdat de internationale culturele consensus verloren is gegaan. In het eerdergenoemde andere essay in deze bundel heb ik gepoogd het karakter en de inhoud van die consensus te schetsen. Men zou kunnen zeggen dat deze een naoorlogs wereldwijd cultureel erfgoed vormde, dat gedurende bijna een halve eeuw een basis verschafte aan stabiliteit, vrede, samenwerking en vooruitgang in de wereld. Het was een stevig bouwwerk van normen, waarden, culturele opvattingen, politieke afspraken en juridische procedures, overeengekomen bij consensus, ongeacht economische, geografische, historische of culturele verschillen. Er is weinig meer van over. Vandaag de dag overheerst in tal van landen niet langer de wens tot internationale samenwerking, maar een absoluut geloof in eigen kunnen, verheerlijking van eigen waarden, de pretentie superieur te zijn aan andere culturen, nadruk op het primaat van de eigen veiligheid met een beroep op het recht eigenmachtig op te treden. Er is minder begrip voor de positie van andere groepen en partijen in de wereld, hun opvattingen, hun waarden en doeleinden, hun binnenlandse beperkingen. Er is een beangstigend gebrek aan politieke bereidheid om te proberen anderen te begrijpen. De arrogantie ten opzichte van volkeren met een andere culturele achtergrond is toegenomen. Politieke leiders die belangrijke beslissingen moeten nemen weten vaak weinig over andere culturen, willen daarover ook weinig weten en tonen zich blind voor mogelijke gevolgen van het opleggen van de eigen waarden aan anderen. Die waarden mogen zich in de ogen van die leiders als ‘juist’ bewezen hebben, maar of dat altijd en overal in dezelfde mate opgeld doet is de vraag. Dat geldt bijvoorbeeld voor democratische instellingen, zoals verkiezingen en politieke partijen, of voor de werking van de markt, die verondersteld wordt het algemeen belang uiteindelijk altijd te doen prevaleren boven het particuliere belang. Dergelijke concepten zijn gaan behoren tot het culturele erfgoed van het Westen, maar binnen datzelfde Westen zijn velen zozeer gaan geloven in de absolute betekenis ervan, dat een ander Westers cultureel erfgoed – rationeel denken en relativeringsvermogen – daaraan is opgeofferd. De politieke bereidheid om alternatieven een kans te geven is afgenomen. Van de weeromstuit worden in andere samenlevingen eigen opvattingen over de relatie tussen cultuur (religie), politiek (de staat) en economie (arbeid) verabsoluteerd. Dit alles reflecteert een tendens in de richting van een strijdcultuur, in plaats van een cultuur van harmonie, tolerantie en coëxistentie.
Dat kan verstrekkende gevolgen hebben. Onevenredig harde reacties van het ene regime op het gedrag van een ander, eenzijdige militaire interventies met voorbijgaan aan multilateraal overleg, het uitoefenen van een vermeend op een pre-emptive strike, en de gewenning aan de gedachte ‘geef oorlog een kans’ zijn in de plaats gekomen van een cultuur van de vrede. Die cultuur was fragiel. Zij kwam pas tot wasdom na 1945, met het tot stand komen van een wereldwijde consensus omtrent de waarden die richting zouden geven aan de verdere ontwikkelingen in de wereld: vrede, vrijheid, mensenrechten, internationaal recht. Maar deze wereldwijde culturele consensus is rond de wisseling van de millennia afgekalfd. Sinds een jaar of tien zijn stappen terug gezet, in plaats van verder vooruit. Sarajevo, Bamyan, Bagdad en Darfur staan niet op zichzelf. Op de dag dat ik dit schrijf zetten Georgië en Rusland het internationaal recht naar hun hand in het geschil rond Zuid Ossetië, wordt de hoofdstad Tskhinvali gebombardeerd en een duizendtal burgers gedood. Het is een nieuw voorbeeld in een lange reeks van geweld, waardoor mensen het leven laten, cultuurbezit wordt verwoest en culturele waarden om hals worden gebracht.
De voorbeelden die ik hierboven heb genoemd laten zien dat vele regimes en vele conflictpartijen zich schuldig maken en de vernieling van cultureel erfgoed. De conflicten nemen toe en overal gaan zij gepaard met het ruineren van cultuurbezit, de verwoesting van mensenlevens en de vernietiging van culturele waarden. Dat alles kan vele vormen aannemen. Culturele verwording vindt ook uitdrukking in het demoniseren van tegenstanders, door hen als extremisten en terroristen te kenschetsen, door hen gevangen te houden op geheime plaatsen, het recht te ontzeggen op een eerlijke procesgang, en door het kritiekloos aanvaarden van burgerslachtoffers als collateral damage. Dat gebeurt tijdens de niet verklaarde oorlogen van vandaag – oorlogen niet tussen natiestaten onderling, maar tussen staten en bewegingen – alsook in de oorlog tegen het terrorisme. Vooral gedurende de laatste twee decennia, na de Koude Oorlog, hebben we een verdere degeneratie meegemaakt van waarden. Burgers worden doelwit van geweld uitgeoefend door zowel regeringen als rebellen. Bewegingen van opstandelingen doden onschuldige voorbijgangers en strooien het zaad van chaos, vrees en terreur. Regeringslegers en paramilitaire groepen vallen vluchtelingen aan en weigeren hulpverleners te ontzien. Partijen verkondigen dat de vijand zich verbergt achter een menselijk schild, zodat de bescherming van de eigen mensen rechtvaardigt dat geen onderscheid wordt gemaakt tussen strijders en ongewapende burgers aan de andere kant. Recentelijk heeft Alan Dershowitz zelfs geclaimd dat het verschijnsel oorlog zodanig van karakter is veranderd dat dit onderscheid per definitie niet meer kan worden gemaakt: alle burgers aan de andere kant hebben immers partij gekozen en geven de vijand onderdak en bescherming, fysiek dan wel politiek of cultureel. 7) Uitspraken en praktijken als deze impliceren een afscheid van de cultuur van de rede. Zij openen de weg naar een cultuur van wraak en vergelding. Door dit alles wordt een recente verworvenheid van de beschaving opgeofferd, het meest essentiële culturele erfgoed van de mensheid: de mensenrechten, het recht op bestaan voor iedereen en een humane bejegening van de medemens, ongeacht geloof, achtergrond of overtuiging.
Zucht naar macht, arrogantie, verblinding, onwetendheid, ontkenning en leugens karakteriseren de internationale relaties. Dat was het geval voor 1945. Dat is ook nu weer het geval. We zien het aan beide kanten van de hedendaagse kloof: in het zogenaamde Christelijke en verlichte Westen zowel als in de Islamitische wereld en in het Arabische Midden Oosten. We zien het in gevestigde en stabiele naties van het Noorden en in jongere staten in het Zuiden. We zien het bij politieke leiders en opinieleiders, bij bewegingen van contra’s, bij fundamentalisten aan deze en gene zijde van de kloof en onder het publiek. Dat is de angstaanjagende culturele nood van deze tijd.
Wat is het antwoord op dit dreigend verlies aan cultureel erfgoed? Eerstens: behoud en bewaar de toekomst: het landschap, de waterbronnen, de leefomgeving, de bestaansbronnen voor de mens, de natuurlijke omgeving en de aarde zelf. Verruim en verstevig basisstructuren van onderwijs en gezondheidszorg. Bevestig en bescherm gemeenschapsstructuren, divers als zij mogen zijn. Bescherm en ondersteun capaciteit van deze gemeenschappen om conflicten te beheersen. Behoud overgeërfde basiswaarden die helpen sociale weefsels in stand te houden. Bescherm het moderne culturele erfgoed dat is vastgelegd in internationaal recht. Grijp alle mogelijkheden aan om de verworvenheden van de cultuur verder uit te breiden, wederom zo divers mogelijk. Ondersteun de mogelijkheden van multiculturele coëxistentie en wederzijdse verrijking.
Ten tweede: behoud en bewaar het verleden. Red en bescherm bibliotheken en boeken. Zij bevatten de wijsheid die we zo hard nodig zullen hebben in de toekomst. Bescherm en restaureer standbeelden. Zij tonen ons de betekenis niet alleen van de glorie, maar ook van devotie. Bescherm en restaureer de musea. Zij tonen ons de verworvenheden van onze voorouders en leren ons bescheidenheid te betrachten.
Bronnen
- 1. Ruimte Maken, Ruimte Delen. Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening,
- 2. Amitav Ghosh, The Town by the Sea/Na de Tsunami, Prometheus, Amsterdam, 2005.
- 3. Els van der Plas, ‘Introduction’, in: Cultural Emergency Response, Prins Claus Fonds, Dedn Haag, 2003.
- 4. Robert S. McNamara, In Retrospect, Times Books, New York, 1995
- 5. Richard Holbrooke, ‘The Guns of August’, Washington Post, 10 Augustus 2006
- 6. Zie het essay ‘Cultuur en Conflict’ in deze bundel.
- 7. Alan M. Dereshowitz, ‘Proportionaliteit is Illusie’, in: Handelsblad NRC, 5 Augustus 2006
Ministerie van Volkshuishouding, Ruimtelijke Ordening en Milieu, Den Haag, 2000.
Nederlandse vertaling van "Wisdom, Devotion and Modesty".
Toespraak conferentie "Cultural Emergency Response",
Prins Claus Fonds,
Den Haag,
25 September 2006
.