Nederlands

Stem op links. Maar op wie?
15 Maart 2017

Op welke politieke partij zal ik bij de komende verkiezingen voor de Tweede Kamer gaan stemmen? Sinds ik meer dan vijftig jaar geleden voor het eerst mocht stemmen, heb ik altijd voor de PvdA gekozen, zowel bij verkiezingen voor de Tweede Kamer als voor het Europese Parlement en bij gemeenteraadsverkiezingen. Na die eerste keer heb ik mij eind 1964 aangemeld als lid van de PvdA, maar in 2013, dus na de laatste verkiezingen voor de Tweede Kamer heb ik mijn lidmaatschap opgezegd, omdat ik van mening was dat de PvdA geen sociaaldemocratische partij meer was.

PvdA?

Dat vertrek als lid is op zich geen reden om niet meer op de PvdA te stemmen. Maar zoals het er nu naar uitziet zal ik dat op 15 maart niet doen. Een stem betekent hetzij honorering van gevoerd beleid, dan wel het uitspreken van vertrouwen in toekomstig beleid. Welnu, die honorering komt de PvdA niet toe, niet alleen omdat men direct na de laatste verkiezingen kiezersverraad heeft gepleegd door de manier waarop men het initiatief nam tot de vorming van een coalitie met de partij die men het heftigst had bestreden, waarbij alle andere mogelijkheden bij voorbaat terzijde geschoven werden, maar ook omdat men in de afgelopen jaren geen sociaaldemocratisch beleid heeft gevoerd.

Het valt niet te ontkennen dat het kabinet vaardig heeft geregeerd. Men bleef bij elkaar en dat bevorderde de stabiliteit. Dreigende politieke crises werden gepareerd. Een aantal doelstellingen is inderdaad gehaald. Maar het kabinet voerde een neoliberaal beleid, gekenmerkt door zo hoge – economisch contraproductieve – bezuinigingen, dat flinke schade werd toegebracht op sociaal terrein. De zorg is daar een voorbeeld van. Sommige hervormingen waren noodzakelijk, zoals een verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd, maar andere waren niet meer dan verkapte bezuinigingen. De ideologie van de markt en van de noodzaak van een terugtredende overheid hebben de welvaartsstaat aangetast en de maatschappelijke tweedeling verscherpt. De PvdA heeft zich willens en wetens opgesloten in het neoliberale keurslijf. Dat was geen kwestie van compromissen die nu eenmaal moeten worden gesloten, maar van overtuiging. Men heeft die overtuiging krachtig uitgedragen. Men zei er bij dat er bij het aantreden van het nieuwe kabinet zo’n grote crisis was, dat zich geen enkel ander alternatief voordeed. Dat was niet waar. Men had er naar kunnen streven met andere progressieve en linkse partijen samen te werken, en dan met hen en andere partijen een meerderheid te vormen, waardoor de linkse en progressieve programmapunten een groter gewicht zouden krijgen in het beleid. Dat is niet eens geprobeerd.

Het gevolg was een regeerakkoord waarin op internationale hulp werd gekort en waarin vluchtelingen op achterstand werden gezet. Voor de eerste maal sinds veertig jaar werd de internationale samenwerking geprogrammeerd beneden de internationaal verplichtende norm van 0,7%, en dat nota bene op initiatief van de PvdA, de partij die deze norm destijds politiek had geïntroduceerd en gerealiseerd. De internationale hulp en samenwerking werden dienstbaar gemaakt aan Nederlandse commerciële belangen. Het onzalige voornemen om illegaal verblijf van vreemdelingen die niet meer naar hun land van herkomst konden terugkeren strafbaar te stellen – hoe is het mogelijk dat de PvdA bij de daarmee instemde bij de vaststelling van het regeerakkoord? – werd teruggedraaid, maar enige tijd later was het weer de PvdA die het voortouw nam tot het weren van mensen die vluchten voor bedreiging. De criminalisering van illegaal verblijf louter vanwege dat verblijf zou een schending zijn geweest van de mensenrechten van vluchtelingen. De Turkije deal, voorgesteld door Samson, houdt een nog grotere schending in, althans van nog grotere aantallen vluchtelingen. Mensensmokkel wordt tegengegaan met mensenhandel - èèn op èèn. De grenzen werden gesloten, het vraagstuk als opgelost beschouwd, terwijl voor het lot van de vluchtelingen zelf de ogen worden gesloten. Velen creperen aan de grenzen van Europa. Noch de Europese Commissie, noch de Nederlandse regering worden daarvoor deze maanden verantwoordelijk gesteld. Iedereen lijkt blij dat een bestuurscrisis is bezworen en dat tegemoet kon worden gekomen aan de boosheid van Europese burgers die in vergelijking tot de mensen in de oorlogs- en armoedegebieden om ons heen een relatief comfortabel bestaan leiden. Als er één politieke partij is, die hierop dient te worden aangesproken op grond van haar eigen beginselen – mensenrechten, sociale gelijkheid, internationale solidariteit – en waarvan leiderschap zou mogen worden verwacht om opgeklopte boosheid, vreemdelingenhaat en discriminatie het hoofd te bieden, dan is het de PvdA. Maar kennelijk voert angst voor de boze kiezer de boventoon.

Ik heb op dit moment evenmin vertrouwen in de PvdA als linkse coalitiepartner van de andere gevestigde partijen in Nederland, die regelmatig regeringsverantwoordelijkheid hebben gedragen: CD en VVD, althans niet zonder dat andere linkse partijen eveneens meedoen. De PvdA maakt in haar verkiezingsprogramma een kleine draai naar links, maar ik heb daar weinig vertrouwen in. Er zijn de laatste jaren te veel programmapunten verkwanseld. Het zijn dezelfde personen, die met overtuiging een centrum rechts beleid hebben verdedigd. Dat geldt zowel voor Asscher als voor Dijsselbloem. De verwijten die Asscher tegen Samson uitte tijdens de campagne voor het lijsttrekkerschap waren ongeloofwaardig. Asscher heeft van het begin af aan meegedaan. Dijsselbloem heeft zowel binnen Nederland als in Europa een bij uitstek liberaal beleid gevoerd: overheidstekorten terugdringen en het oordeel van de financiële markten volgen. In Griekenland heeft dat geleid tot verarming en sociale drama’s, waarvoor een sociaal democraat gen verantwoording zou moeten willen dragen.

Dijsselbloems plotselinge voorkeur voor hogere belastingen in Nederland op bedrijven staat haaks op het beleid waarvoor hij jaren lang verantwoordelijk was. Zijn verdediging dat er een verschil is tussen zijn opvattingen als PvdA politicus en als Minister in een coalitiekabinet is opportunistisch. Hij had een voorbeeld kunnen nemen aan de manier waarop tal van andere PvdA politici in de afgelopen decennia regeringsverantwoordelijkheid hebben gedragen, zonder de politieke uitgangspunten van de eigen partij te verloochenen. Stel dat Dijsselbloem in een volgende kabinetsperiode weer Minister van Financiën zou worden in een centrumrechtse coalitie, is er dan enige garantie dat hij niet opnieuw omdraait als een blad aan de boom?

Een andere progressieve partij?

Welke andere progressieve of linkse partij dient zich aan? De SP is een provinciale partij: goed sociaal beleid, maar met betrekking tot Europa en de wereld is voor hen het hemd nader dan de rok. In D'66 heb ik veel vertrouwen wanneer het gaat om onderwerpen als mensenrechten en democratie, maar hun sociaaleconomisch beleid is (anders dan tot 2002) neoliberaal. De Christen Unie toont zich een zeer sociaal denkende partij, maar met veel van hun medisch-ethische uitgangspunten kan ik onmogelijk instemmen. De holistisch ecologisch/antropologische visie die de Dierenpartij uitdraagt spreekt mij aan en ik ben het met hun stelling name in de Tweede Kamer meestal eens, maar ik heb aarzelingen vanwege de religieus aandoende achtergrond. De nieuwe partij Denk – die niet had hoeven ontstaan als de PvdA verstandiger was geweest – verzet zich met recht tegen discriminatie, maar flirt met een ondemocratisch bewind in Turkije. Artikel 1 heeft zich om goede redenen als nieuwe partij opgeworpen en ik hoop dat men bij de komende verkiezingen voldoende stemmen krijgt, maar hun standpunten over andere politieke onderwerpen zijn nog ongewis.

Dan blijft Groen Links over. De sociaaleconomische visie die Groen Links uitstraalt deel ik van harte. Ik heb bovendien nooit problemen gehad met de sociaal-culturele opvattingen die door Groen Links ten tijde van Femke Halsema werden uitgedragen. En op het terrein van klimaat en milieu heeft Groen Links krediet. Echter, juist met betrekking tot het internationale beleid ben ik met betrekking tot Groen Links gaan aarzelen. Ik noem twee punten. De opstelling van de Kamerfracties van Groen Links na het Oekraïne referendum (pas op het laatste moment door het congres weer in de juiste richting omgebogen) en het vluchtelingenbeleid. Ik heb mij de verbaasd dat men is weggedoken tijdens de actie ‘Wij gaan ze halen’ en niet duidelijk heeft bepleit dat de regering zich ten minste houdt aan haar toezegging in Brussel om een eenmaal afgesproken aantal vluchtelingen op te vangen.

Ik zou daarover heen kunnen stappen en desondanks op Groen Links kunnen stemmen. Maar dat is wat anders dan die stem overtuigend uitdragen en anderen oproepen hetzelfde te doen. Dat kan ik pas, wanneer ikzelf volledig overtuigd ben van de juistheid daarvan. Dat ben ik niet, en wel om de volgende reden.

Gezamenlijk links

Het gaat eigenlijk niet om de vraag wie binnen de groep van progressieve en linkse partijen mijn stem zou verdienen. Het gaat om progressieve machtsvorming van links als geheel, niet alleen om een eigen progressief dan wel links programma te kunnen uitvoeren, maar om niet-democratisch populistische machtsvorming te weerstaan. Ik heb mij gedurende mijn hele politieke loopbaan altijd een groot voorstander betuigd van progressief linkse samenwerking, dan wel fusie. Ik heb daarvoor binnen mijn eigen partij nooit veel handen op elkaar gekregen. Integendeel: de meeste PvdA kopstukken verwierpen ieder idee in die richting. Dat was al het geval toen de PvdA nog groot en sterk was – ‘we hebben de anderen niet nodig’ - en is doorgegaan via Bos tot en met Samson (nadat Cohen een paar jaar geleden een poging in die richting had gedaan die hem de kop heeft gekost). Andere linkse parijen waren overigens evenmin geneigd linkse samenwerking te stellen boven het eigen partijbelang. De enige keer dat dit gebeurde was toen het kabinet Den Uyl tot stand kwam, nadat de PvdA, D’66 en de PPR elkaar beloofden alleen gezamenlijk een regeringscoalitie te vormen met andere partijen.

Dat was de laatste keer. In de jaren daarna was er soms wat meer interesse, maar vaak gaven overwegingen van partijbelang dan wel gewijzigde onderlinge krachtsverhoudingen de doorslag. Ik begreep dat wel - ik was ook zelf partijpoliticus - maar vond het kortzichtig, omdat het vaak uitdraaide op winst voor de ene linkse partij en koste van de andere, en dan bij volgende verkiezingen weer omgekeerd. De gevechten binnen links Nederland vonden altijd plaats binnen een tamelijk stabiel totaal aantal stemmen voor links. Tot het begin van deze eeuw was dat stabiele aantal, ook al betrof het een minderheid van het electoraat, nog wel zo hoog dat, wanneer een regeringscoalitie werd gevormd waarin ook de grootste linkse partij werd opgenomen, die partij nog een behoorlijke invloed kon uitoefenen. De verhoudingen zijn na het begin van deze eeuw echter fundamenteel veranderd. Het zwaartepunt in het electoraat, en dus bij de macht, ligt nu bij rechts plus een beetje centrum, op rechtse voorwaarden. Dat is niet meer een politieke slingerbeweging, zoals in de afgelopen decennia. Het is een structurele verschuiving in de politieke verhoudingen, in ons land en ook daarbuiten. Mocht een van de afzonderlijke linkse politieke partijen toch deel gaan uitmaken van een dergelijke regeringscoalitie, dan zal dat alleen gebeuren op voorwaarden van rechts. Bij de komende verkiezingen zal de PvdA ongetwijfeld veel verliezen. Zij wil graag regeringspartij blijven, maar ook zij zal dat dan slechts kunnen doen op rechtse voorwaarden en die zullen nog strakker zijn dan bij de vorming van Rutte 2. En als de PvdA daar niet voor in aanmerking komt, dan D’66 wel. Maar dat zal voor de machtsverhoudingen niets uitmaken.

Tenzij de linkse partijen gezamenlijk niet verder verliezen, maar samen een macht kunnen vormen tegen rechts en centrum rechts en wel op een zodanige manier dat het perspectief daarop mensen mobiliseert. Dat was natuurlijk altijd al de belangrijkste overweging ten gunste van linkse samenwerking, maar nu is dat niet meer alleen van belang voor ieder van de linkse partijen afzonderlijk, en ook niet alleen voor gezamenlijk links, maar voor Nederland als democratische natie. Het gaat er nu niet meer om tegenwicht en tegenmacht te vormen tegen rechtse en centrum rechtse partijen, die zelf ook democratisch zijn gelegitimeerd en zich aan de spelregels van de democratie houden. Nee, het gaat er nu om een tegenwicht te vormen en tegenmacht te organiseren tegen ondemocratisch populistisch rechts. Dat is in Nederland voor het eerst het geval sinds de Tweede Wereldoorlog.

Vijf argumenten

Er is de afgelopen decennia vaak gezegd dat komende verkiezingen de belangrijkste zouden zijn ooit. Daar was soms wel reden toe. Maar nu geldt het echt, en wel om vijf redenen.

Ten eerste omdat, zoals ik hierboven aangaf, een van de grote rechtse partijen niet gewoon rechts is, maar populistisch rechts. In de loop van de geschiedenis zijn er altijd populistische bewegingen geweest, en die waren vaak het gevolg van breed gedragen gevoelens van onvrede over economische ongelijkheid en sociaal onrecht. Het huidige populisme gaat verder: het is er niet op gericht om mensen die achtergesteld waren een sterkere positie te verschaffen binnen het economische en politieke systeem, maar om anderen buiten te sluiten. Het huidige populisme discrimineert en is ondemocratisch.

Ten tweede: dit populisme vertaalt zich in Nederland niet alleen in verzet tegen degenen die bestempeld worden als elite, maar tegen democratische instituties. Verzet tegen een elite hoort bij politieke strijd. Maar meer en meer worden door de PVV - volstrekt geen democratische partij - en door nieuwe rechtse populistische groeperingen de democratie en de rechtstaat zelf ter discussie gesteld: “nep parlement”, “partijdige rechters”, “minder, minder, minder”, ‘grenzen dicht”, “verbiedt de Koran”, enzovoort. Meer en meer worden vreemdelingen en vluchtelingen bestempeld als een bedreiging voor onze samenleving en wordt taal gebezigd die mensen wegzet. Dat gaat verder dan een verharding van de toon van het maatschappelijk en politiek debat. De toonzetting betreft het debat met elkaar. De gebezigde taal betreft mensen over wie wordt gesproken, maar die zelf geen stem hebben. En dat taalgebruik door opinieleiders en politieke leiders wordt door anderen gemakkelijk overgenomen en beschouwd als legitimatie van discriminerende uitlatingen en gedrag.

Ten derde: Deze tendensen zijn niet beperkt tot Nederland, maar vormen een Europees en wereldwijd verschijnsel. Het huidige politieke klimaat is in tal van landen net zo populistisch en nationalistisch als in ons land. Het is overal aan de winnende hand. Niet alleen de PVV, mar ook nieuwe politieke partijen spiegelen zich daaraan. Nigel Farage, Marine Le Pen, Frauke Petry, Trump en zelfs Poetin worden salonfähig. Kiezers springen op de bandwagon. Dat vergroot de kans dat zich op 15 maart in Nederland een aardverschuiving voordoet ten gunste van ondemocratisch rechts.

Ten vierde: In een aantal landen heeft dit reeds geleid tot autocratisch leiderschap: Polen en Hongarije binnen de EU, Turkije en Egypte vlak daarbuiten, steeds meer landen in Afrika en verder weg in de Filippijnen en Venezuela. Is dat alles ver van ons bed? Nee, want globalisering leidt niet alleen tot integratie van markten, maar ook tot snelle en grenzenoverschrijdende wederzijdse bevruchting en vertaling van gevoelens van onvrede. Bovendien: dezelfde tendensen in de richting van autoritair leiderschap zien we in de drie machtigste landen van de wereld: China, Rusland en, sinds kort, zij het onverwacht, ook de VS. Alleen nog niet in Europa als geheel, hoewel in enkele Europese lidstaten deze tendensen steeds sterker worden. Dat zou een reden moeten zijn om nog sterker dan voorheen te pleiten voor een sterk, verenigd en democratisch Europa op basis van gezamenlijk omschreven rechtsbeginselen. Maar juist zulk een Europa is een van de instituties die door niet democratisch rechts worden verworpen. Progressieve en linkse politieke partijen in Nederland zouden een sterk en sociaal Europa - het zijn oude termen, maar het kan niet beter worden samengevat - tot een top prioriteit moeten maken, juist ook om ondermijning van de democratie tegen te gaan.

Ten vijfde: zodra populistische tendensen zijn uitgekristalliseerd in autoritaire instituties, is dat niet meer gemakkelijk terug te draaien na nieuwe verkiezingen. Autoritaire instanties, eenmaal gevestigd, laten daar geen ruimte voor. Dan is het te laat.

Progressieve machtsvorming

De komende verkiezingen in Nederland vinden tegen deze achtergrond plaats. Daarover dient het naar mijn mening te gaan, niet over de vraag wie de grootste linkse partij zal worden, wie het beste het eigen verhaal kan verwoorden (Asscher of Samson), wie de meest aansprekende leider wordt binnen links: Asscher, Klaver, Pechtold of Roemer, wie mag meedoen met een TV debat. Als linkse partijen zich wederom tot deze onderlinge competitie laten verleiden worden zij een gemakkelijke prooi van ondemocratisch rechts. Kiezers voelen zich daar niet meer door aangesproken. Zij hebben het vertrouwen verloren, in politieke partijen als zodanig, in ‘de’ politiek, in het politieke systeem, in het parlement, in ‘de‘ elite, in instituties in het algemeen. Wie dat vertrouwen verliest gaat niet meer stemmen, of stemt op een groep die zich opwerpt als de vertaler van onvrede en wantrouwen en belooft iets heel anders te bieden.

Er zijn nog steeds veel burgers die hopen dat het tij kan worden gekeerd en zich daarvoor willen inzetten. Om hen te mobiliseren zal een aansprekend en hoopgevend alternatief moeten worden geboden: een groot verhaal, gebaseerd op waarden als democratie, mensenrechten, sociale gelijkheid, solidariteit, vrede en een duurzame toekomst. Maar dat verhaal zal mensen niet louter kunnen mobiliseren omdat het er mooi uitziet op papier. Het gaat niet alleen om de inhoud van een verhaal, maar ook om de vraag of het een perspectief biedt op machtsvorming.

Alleen wanneer een dergelijk alternatief voor populistisch rechts wordt uitgedragen door de gezamenlijke linkse politieke partijen - PvdA, SP, Groen Links en D’66, en graag ook de Christen Unie, de Dierenpartij en Artikel 1 - zullen burgers een legitieme hoop kunnen koesteren dat het tij kan worden gekeerd. Alleen dan zullen zij er op mogen vertrouwen dat linkse politieke leiders die zich nu progressief uitspreken, nadat zij in de afgelopen jaren een rechts beleid hadden gevoerd, na de verkiezingen niet opnieuw een draai gaan maken. Dat kunnen zij dan niet meer, omdat zij elkaar niet loslaten. Alleen dan wordt het mogelijk dat het totale aantal stemmen van de gezamenlijke progressieve of linkse partijen niet verder daalt, maar stijgt omdat het vertrouwen stijgt, met reden.

Ik bepleit op dit moment geen fusies binnen links. Dat is een non-starter. Maar ik acht gezamenlijke machtsvorming essentieel. Daarbij gaat het om meer dan lijstverbinding. Het gaat ook om programmatische verbinding: een gezamenlijk kernprogramma, waar men zich aan houdt. En het gaat om getalsverbinding. Progressieve en linkse partijen zullen zich ten opzichte van elkaar en van hun kiezers moeten verplichten na verkiezingen alleen samen een regeringscoalitie in te stappen, of dat nu een minderheidsregering betreft, dan wel een coalitie waarin zij samen met een andere democratische politieke partij een parlementaire meerderheid vormen.

Zo’n belofte aan de kiezer mobiliseert: progressieve programmatische verbinding en gezamenlijke progressieve machtsvorming. Alleen dan kan ook in termen van macht een reëel tegenwicht worden geboden aan populistisch rechts. De rest is spielerei, waarbij links zich laat lenen voor een verdeel en heers tactiek van rechts.

Ik schrijf dit in het weekend waarin de laatste partijcongressen plaatsvinden. Ik hoopte dat iets van dit besef zou doorklinken op die congressen. Dat is niet gebeurd. De onderlinge competitie binnen links is aangewakkerd. Maar ook nu op die congressen niet is besloten een stevige coalitie aan te gaan met andere democratische, progressieve en linkse partijen, waarbij men elkaar niet zal loslaten en zich niet uiteen laat spelen, resten er nog twee maanden tot de verkiezingen om tot bezinning te komen. Wanneer de leiders van de progressieve partijen daar niet zelf het initiatief toe nemen, bestaat nog altijd de mogelijkheid dat partijleden, kiezers en burgers een oproep doen tot die parijen om de rijen te sluiten, teneinde antidemocratische krachten gezamenlijk het hoofd te bieden.

Mocht zo iets resultaat hebben en er ontstaat een dergelijk progressief links samenwerkingsverband waaraan de PvdA deelneemt, dan is dat het teken dat de PvdA echt een andere koers inslaat dan de afgelopen jaren. Dan stem ik graag op de PvdA, bijvoorbeeld op Khadija Arib, die zich heeft gemanifesteerd als een vertrouwenwekkend hoedster van de parlementaire democratie, het vertrouwen waard. Maar wanneer de PvdA niet reeds voorafgaand aan de komende verkiezingen afstand neemt van een neoliberale koers, niet alleen in woorden waarop weer kan worden teruggekomen - bijvoorbeeld door net als in 2012 een beroep te doen op de omstandigheden - , maar uitdrukkelijk, en wel door zich met andere progressieve en linkse partijen te verbinden, gaat mijn stem in een andere richting.

Ik zal dan stemmen op een andere linkse partij, bijvoorbeeld Groen Links. Maar dan wel op nummer laatst van die lijst, uit arren moede. Dat is dan een protest stem, een protest tegen een zich zelf verzwakkend links, dat kansen mist om antidemocratisch rechts te weerstaan.

Jan Pronk

Den Haag, 15 januari 2017