Ter gelegenheid van het afscheid van Louk Box als rector van het Institute of Social
Studies organiseerden we een debat over kennis en ontwikkeling. Een panel discussieerde
over stellingen. Voor en na het debat werd gestemd door alle aanwezigen. De eerste
stelling luidde: 'Toekomstig ontwikkelingsbeleid vereist geen nieuw onderzoek. Volstaan
kan worden met de toepassing van bevindingen van eerder verricht onderzoek'. De
overgrote meerderheid was het er niet mee eens. Panellid Bert Koenders zei zich niet te
verwonderen: de meeste aanwezigen waren onderzoekers of hadden uit anderen hoofde
een belang bij onderzoek en de financiering daarvan. Maar het panel was eensgezind:
nieuw en voortgezet onderzoek is essentieel, en aan de bezuinigingen van het laatste
decennium moet een eind komen.
Inderdaad: zonder onderzoek geen beleid. Maar de stelling heeft een andere
kant. Onderzoekers en beleidsmakers hebben een verschillend belang bij onderzoek.
Onderzoekers leven ervan en politici kunnen er falend beleid mee vermijden. Maar politici
kunnen zich er ook achter verschuilen. Een beroep op de noodzaak van nieuw onderzoek,
alvorens beleid aan te passen, kan te ver gaan. Het klimaatonderzoek is daarvan een goed
voorbeeld. Voortdurend wordt twijfel gezaaid, ook door politici, aan de bevindingen van
klimaatwetenschappers. Klimaatsceptici hebben daar belang bij: zij kunnen het beleid
voortzetten alsof er niets aan de hand is. Veranderingen zijn niet nodig, zo wordt gesteld,
zolang niet volstrekt zeker is dat klimaatverslechtering voortvloeit uit menselijk handelen.
Nog een voorbeeld. Tientallen jaren lang is armoedeonderzoek gepleegd. Dat heeft geleid
tot steeds meer inzicht in processen die armoede veroorzaken en bestendigen. Dat de
armoede de wereld niet uit is, wekt geen verwondering. Maar dat het beleid zo weinig is
veranderd, wel. Op beide terreinen is intensief verder onderzoek geboden, maar het is
evenzeer nodig om te werken met wat al bekend is op basis van eerder onderzoek.
Waarop dient het onderzoek zich te richten? De tweede stelling luidde: 'Algemene
modellen werken niet. Iedere ontwikkelingssituatie is uniek. Ontwikkelingsprocessen zijn
landenspecifiek.' Dat vraagt om locatiespecifiek onderzoek, meer dan modellenbouw.
Panellid Farah Karimi verwoordde het onomwonden: algemene theorieën versluieren de
dagelijkse werkelijkheid. De meeste aanwezigen waren het met haar eens. Terecht: hoe
meer men leert over ontwikkelingsprocessen, hoe meer men onder de indruk komt van het
specifieke karakter van elk afzonderlijk land en elke afzonderlijke regio of dorp. Algemene
theorieën en modellen hebben slechts een beperkte geldigheid, zeker als aanknopingspunt
voor interventies in een proces. Maar ook hier is een andere kant: soms ziet men door de
bomen het bos niet meer. Specifieke situaties moeten niet alleen gekend worden, maar ook
begrepen. Dat kan vaak beter in het licht van een algemene theorie. Daarom verdienen
beide vormen van onderzoek te worden gestimuleerd.
Welke invalshoek moet worden gekozen? Daarover ging de derde stelling: 'De
economische wetenschap heeft gefaald ontwikkelingsprocessen te verklaren. Zij zal altijd
falen. Toekomstig onderzoek moet worden toegespitst op sociale, politieke en culturele
dimensies van ontwikkeling.' Daarover waren de meningen verdeeld. Zij die het met de
stelling eens zijn, bevinden zich in het gezelschap van de Wetenschappelijke Raad voor
het Regeringsbeleid (WRR), die in haar recente studie over de ontwikkelingshulp de vloer
heeft aangeveegd met de ontwikkelingseconomie, door haar beschreven als een vakgebied
vol abrupte paradigmawisselingen, op zoek naar simpele schema's, modieuze stokpaardjes
en universeel geldige beleidsrecepten. Het resultaat hiervan is ontwikkelingsbeleid als een
extreme variant van social engineering: 'nergens waren de ambities groter, de theorieën
beperkter en de morele retoriek dwingender', schrijft de WRR.
Economen past bescheidenheid. De financieel-economische crisis heeft economische
theorieën ontmaskerd. De gehanteerde modellen waren zo abstract, dat zij leidden tot
pervers marktgedrag. Maar geldt dat ook voor de ontwikkelingseconomie? Daarin is steeds
meer aandacht gegeven aan instituties en imperfecte markten. Dat resulteerde in beter
zicht op politieke, sociale en culturele dimensies van maatschappelijke processen en dus
tot meer interdisciplinair onderzoek.
Het tekortschieten van de modellen is niet inherent aan de economische wetenschap als
zodanig. Panellid Patricia Ashley, die momenteel de Prins Claus Leerstoel bekleedt, pleitte
voor political economy, een tak van economische wetenschap met een breed zicht op de
werkelijkheid. Ook de laatste stelling heeft een andere kant: als iets tekortschiet, moet men
zich er niet van afwenden, doch het onderzoek juist richten op verbetering ervan.