Beginselen en politiekVoorwoord in: Joel Voordewind, ‘Ben ik nou gek?’, Heerenveen, 2012
Originele artikel
Onbehagen over het reilen en zeilen van de maatschappij is voor alle partijen een bestaansgrond. Beginselpartijen en programmapartijen vertalen die onvrede in een perspectief en een programma dat beoogt het perspectief dichterbij te brengen. In Nederland hebben beginselpartijen zich altijd beroepen op waarden die lang geleden zijn omschreven en opeenvolgende generaties inspireerden tot een coherente visie op de maatschappelijke uitdagingen van hun tijd. Bij sommige partijen wortelden de beginselen in het christelijk geloof. Andere beginselpartijen achtten hun programma’s geïnspireerd door een meer humanistisch georiënteerde filosofie, zoals de Verlichting en het Socialisme. De denkbeelden van programmapartijen zijn minder gekleurd door de historie. Zij kiezen voor toekomstgerichte programma’s op basis van zelfgekozen nieuwe normen en waarden. Dat houdt geen beginselloosheid in, maar weerspiegelt moderniteit: een autonome keuze van uitgangspunten door hedendaagse mensen, zonder terug te grijpen op inzichten van eerdere generaties, die met heel andere maatschappelijke uitdagingen waren geconfronteerd. Echter, de hedendaagse uitdagingen zijn zo immens, dat niet alleen programmapartijen, maar ook beginselpartijen zich genoodzaakt zien hun programma’s en de achterliggende denkbeelden, maatschappijvisies en ideologieën stelselmatig te herijken. In dat continue proces van herijking spelen destijds aangehangen beginselen een steeds minder prominente rol. Ze worden steeds meer gekwalificeerd als ouderwets, niet van deze tijd, weliswaar verheven en nog immer ‘waar’, maar nauwelijks relevant in het licht van de revolutionaire veranderingen in de maatschappij: technologisch, economisch en cultureel. Wat dat betreft zijn beginselpartijen gehandicapt ten opzichte van programmapartijen, die zich pragmatisch opstellen en jongere generaties aanspreken. Na 1960 kwam er meer openheid in het politieke bestel en werd de politiek minder regentesk. Grote groepen jongeren uit middengroepen en uit minder bevoorrechte sociale klassen kregen toegang tot het onderwijs en dus tot middelen om op voet van gelijkheid met anderen maatschappelijk te functioneren. De emancipatie van vrouwen werd versneld en onomkeerbaar. Minderheden emancipeerden evenzeer, deels als gevolg van bewust beleid, deels op eigen kracht, deels omdat de markt daarom vroeg. Niet alle veranderingen waren verbeteringen. De toegenomen individualisering, sluitstuk van een proces van steeds verderstrekkende democratisering, autonomie en participatie, ging gepaard met een verlies aan onderlinge solidariteit. Het marktmechanisme werd op steeds meer terreinen toegepast. Het leidde tot een verzwakking van de positie van mensen die vooral op publieke voorzieningen waren aangewezen en tot een erosie van de publieke moraal. De economische ongelijkheid nam toe. Er ontstonden nieuwe sociale ongelijkheden: tussen hoger en lager opgeleiden, tussen mensen die het gemaakt hadden en mensen die, in de terminologie van Marcel van Dam, als ‘onrendabelen’ werden beschouwd. De politiek werd weliswaar minder regentesk, maar niet wezenlijk democratischer: in tal van maatschappelijke sectoren werd de rol van regenten van lieverlede overgenomen door een nieuwe elite: de managers. Die bleken niet minder ver van de burger af te staan. In de management filosofie die, onder invloed van business schools, consultants en adviesraden, op alle terreinen steeds dominanter werd, werd efficiency de maat van alle dingen. Waarden als participatie, duurzaamheid of gelijke rechten voor iedereen werden naar de achtergrond verdrongen. Onbehagen De maatschappelijke werkelijkheid veranderde zo snel, dat poitieke sturing onbegonnen werk leek, laat staan hervorming. De neiging om dan maar te kiezen voor aanpassing was groot. Dat kon niet anders dan er toe leiden dat traditionele beginselen nog meer in betekenis afnamen. Het betekende ook dat de verleiding om politieke keuzes te laten bepalen door populistische trekjes sterker werd: ‘Zegt u het maar. Wij willen uw verwachtingen niet beschamen. Dat zouden wij ons trouwens niet kunnen veroorloven’. Dat maakte dat beginselpartijen programmatisch steeds meer op elkaar gingen lijken. Ze moesten vissen in dezelfde vijver, ergens in het politieke midden, en werden beoordeeld door dezelfde politieke polls, georganiseerd door dezelfde media, met dezelfde boodschap voor in hoofdzaak dezelfde middengroepen, die deze boodschap – ‘wees gewoon jezelf, consumeer, geniet en spreek je uit, zonder je geremd te voelen’ – gretig tot zich namen. Sinds jaar en dag wordt in ons land een permanente maatschappelijke discussie gevoerd over van alles en nog wat: op het werk, op feestjes, in het café, en via radio en TV. De meningen die bovendreven gingen nooit ongemerkt aan de politiek voorbij. Integendeel, het politieke discours werd er door beïnvloed, zij het dat de politieke agenda er nog niet door werd bepaald. In een vertegenwoordigende democratie blijft altijd een zekere afstand bestaan tussen burgers en politiek. Daarmee wordt de democratische besluitvorming als zodanig geen geweld gedaan. Integendeel, een betrekkelijke afstandelijkheid doet recht aan weloverwogen besluitvorming, op basis van een gemeenschappelijke perceptie van het algemeen belang, die tot stand komt via politieke onderhandelingen. Die afstand wordt pas ervaren als een kloof, wanneer burgers geen vertrouwen meer hebben in het stelsel van de vertegenwoordigende democratie. Dan gaan zij instellingen wantrouwen die gewend waren zich als democratisch te afficheren, inclusief politieke partijen en de politici zelf, of dat nu parlementariërs zijn die geroepen waren burgers te vertegenwoordigen, dan wel leden van de wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht. Het lijkt tegenstrijdig, maar democratisering, emancipatie en individualisering, samen met tegenwoordig schier onbeperkte communicatie mogelijkheden, hebben dat vertrouwen niet versterkt, maar verzwakt. De sociale media vormen een uniek vehikel voor breed onderling contact en uitwisseling van informatie, ideeën, meningen en onbehagen. ICT heeft de opinievorming over samenleving en politiek gedemocratiseerd. Iedereen kan tegenwoordig een zegje doen, 24/7, real time, kort, snel en direct, desgewenst anoniem, met steeds minder nuance en zonder onderscheid tussen informatie, analyse en opinie. Veel burgers spreken zich continue uit ‘tegen’ iets, wat dan ook, zonder duidelijk te maken waar zij ‘voor’ zijn. Taalgebruik wordt onomwonden, het politieke klimaat harder, de sociale en culturele polarisatie scherper. Het onbehagen wordt richtinggevend. Politici laten zich er door leiden, om niet reeds bij de eerstvolgende opiniepoll te worden afgestraft, met alle gevolgen van dien voor hun positie in politieke onderhandelingen, in de pikorde binnen de partij, in het parlement, en bij verkiezingen. Wat kunnen zij doen? De burger naar de mond praten met programma’s die niet realistisch zijn vanwege voortschrijdende globalisering en verschuivende machtsverhoudingen? Programma’s opstellen met de beginselen van destijds hoog in het vaandel, ook al laten grote groepen mensen zich er steeds minder door leiden? Samenwerken met partijen met contraire uitgangspunten? Hoe dienen zij om te gaan met de steeds grotere weerzin van burgers tegen politiek als zodanig? Het politieke landschap in Nederland is inmiddels grondig omgewoeld. Er zijn meer partijen dan voorheen, bijna alle kleiner dan destijds, en bijna alle geneigd om banden met het verleden te slaken. Coalitievorming om een meerderheid te verkrijgen in het parlement wordt moeilijker. Als iets de huidige politieke verhoudingen kenmerkt, dan is het wel de vluchtigheid van het kiezersgedrag. Zappen en hoppen zijn schering en inslag. Bezinning Niet alle partijen zijn in er dezelfde mate door geraakt. Het gold vooral partijen die in het verleden groot en machtig waren, zich traditioneel voordeden als volkspartijen en met elkaar concurreerden om de gunst van de burgers in het centrum. Grotere beginselpartijen zijn er meer door beïnvloed dan kleinere, die konden terugvallen op een standvastige achterban, meer ook dan programmapartijen. Hoe dan ook, alle partijen dienen zich te beraden. Voorkomen moet worden dat de democratische afweging tussen het algemeen belang en deelbelangen, tussen belangen op korte en lange termijn, en tussen publieke en private belangen verder verschraalt. De discussie daarover mag niet worden overgelaten aan denktanks en adviesraden. Politieke partijen zullen zelf moeten nadenken over het stelsel van democratische besluitvorming in ons land, over zichzelf als democratische beweging waarbinnen burgers kunnen meedenken, meepraten en meebeslissen, over hun uitgangspunten, hun visie op de maatschappelijke werkelijkheid, hun denkbeelden omtrent behoud van wat verworven en waardevol is, hun programma’s tot verandering en de wijze waarop zij een en ander samen met andere partijen en groeperingen willen verwezenlijken. Wat geldt voor politieke partijen geldt ook voor individuele politici. Een zinvol en open maatschappelijk debat vraagt ook om bijdragen van individuele politici, niet pas nadat men in eigen kring tot overeenstemming is gekomen. Individuele politici moeten zich ook zelf rechtstreeks aangesproken voelen en bereid zijn verantwoording af te leggen, zonder zich te verschuilen achter nog niet bereikte overeenstemming in eigen kring of achter een flauw compromis. Gek of eigenwijs? In dit boek doet Joel Voordewind daartoe een moedige poging. Hij is lid van de Tweede Kamer voor de ChristenUnie en had voordien diverse functies uitgeoefend die hem in staat stelden een brede kijk op maatschappelijke problemen te ontwikkelen. Die kijk kan het best worden omschreven als verbazing, zo niet ontsteltenis. Dat blijkt uit de titel van dit boek: Ben ik nou gek?! De ontsteltenis betreft het voortduren van onrecht, onderdrukking en armoede in de wereld, terwijl er zoveel overvloed is en zoveel economische en technologische mogelijkheden om daar een eind aan te maken. Joel Voordewind toont zich vooral geraakt door de gewenning aan onrecht en aan het wegkijken, dat vaak de vorm aanneemt van dubbelhartigheid. De schrijver legt verantwoording af over de politieke keuzes die hij heeft gemaakt en nog wil maken. Hij is transparant over wat hem drijft en aarzelt niet zijn eigen Werdegang te beschrijven. Daarbij schrikt hij niet terug voor het woord ‘bekering’. In dit boek wordt teruggegrepen op beginselen, die wat Joel Voordewind betreft, voortvloeien uit zijn geloof als Christen. Dat is zijn inspiratie. Een voorwoord is niet de eerst aangewezen plaats om antwoord te geven op de centrale vraag van de auteur: Ben ik nou gek? Daartoe dient een naschrift. Maar ik acht me gerechtigd, omdat Joel Voordewind aan het slot van zijn betoog de vraag herhaalt en laat volgen door een aansporing: ‘Jij mag het zeggen’. Mijn reactie is: wie geconfronteerd wordt met steeds meer onrecht en ongelijkheid, steeds meer armoede naast overvloed, steeds meer gewenning en onverschilligheid en vervolgens kritische vragen stelt bij de vermeende vanzelfsprekendheid van dat alles, is niet gek, maar eigenwijs. Ongebruikelijke vragen stellen, geen genoegen nemen met het eerstbeste antwoord, maar doorvragen, dat is geen teken dat men niet goed wijs is, doch eigenwijs. ‘Ben ik nou gek?’ is een retorische vraag van iemand die niet geplaagd wordt door onbestemd onbehagen, maar door fundamentele onvrede met het maatschappelijk tekort en dit niet op zijn beloop wil laten. Het gaat in de politiek niet om het luxe onbehagen dat iedere dag opnieuw wordt verwoord op ontelbare internetsites, maar om wezenlijk onrecht en veelal om kwesties van leven en dood: ‘Dat kan toch zo niet langer?’ Alles begint met vragen stellen en doorvragen. Maar het mag niet bij vragen stellen blijven. Eigenwijsheid bij het stellen van vragen moet worden omgezet in wijsheid bij het formuleren van antwoorden. De vraag is waar de inspiratie wordt gezocht die tot wijsheid kan leiden. Evangelische inspiratie In zijn boek beschrijft Joel Voordewind een groot aantal voorbeelden van wezenlijke kwesties: het asielbeleid, abortus, euthanasie, zelfdoding, vervolging van christenen, geweld tegen homo’s, kindermishandeling, kinderarbeid, mensenhandel, armoede, ontwikkelingssamenwerking, oorlog in Irak en Afghanistan, veiligheid van Israel en de Palestina. Op al die punten onderzoekt hij in hoeverre de principiële uitgangspunten die hij in het eerste deel van zijn boek heeft uiteengezet tot wijze antwoorden leiden. Daarbij grijpt hij niet terug op gelijkgezinde politieke denkers van weleer, zoals Groen van Prinsterer, Jongeling of Schutte, maar gaat hij zonder omwegen terug naar de bron, de Bijbel, en in het bijzonder de Oudtestamentische Profeten. Daarbij toont hij zich meer vertrouwd met een evangelische inspiratie dan met een reformatorische traditie. Joel Voordewind heeft mij gevraagd dit voorwoord te schrijven, wetend dat ik in een andere traditie sta dan hij: evangelisch noch gereformeerd, weliswaar Christen, maar meer vrijzinnig, en, bovendien: sociaaldemocraat. Ik heb er voor gekozen om samen met anderen - christenen, humanisten, mensen met een andere godsdienst, agnosten en atheïsten - politiek actief te zijn binnen een en dezelfde beweging. Naar mijn overtuiging kunnen gezamenlijk gedeelde waarden (vrijheid, gelijkheid, solidariteit, humaniteit, mensenrechten, duurzaamheid) voortspruiten uit verschillende levensbeschouwingen. In Nederland leidde dat inzicht kort na de Tweede Wereldoorlog tot de zogeheten doorbraak vanuit de SDAP naar de PvdA, waarin mensen met een verschillende economische, sociale, culturele en religieuze achtergrond samen politieke doelstellingen formuleerden en een strategie ontwierpen om deze te verwezenlijken. Daarbij werd ik aangetrokken door een combinatie van ethische waarden en rationeel inzicht, zonder de pretentie van het absolute gelijk. Dat stond mij tegen in instituties die zichzelf als ‘Christelijk’ bestempelden en uitdroegen dat zij een onaantastbare waarheid in pacht hadden, afgeleid uit het Woord van God, vastgelegd in de Bijbel. In de tijd dat ik maatschappelijke keuzen moest doen (welke school, welke universiteit, welke organisatie, welke politieke partij?) was er nog volop verzuiling en toonden Christelijke groeperingen zich niet alleen overtuigd van het eigen gelijk, maar ook onbarmhartig ten opzichte van andersdenkenden. Joel Voordewind beschrijft in dit boek een zoektocht naar Gods bedoelingen met de samenleving. Dat lijkt op hetgeen waartegen ik mij verzette, maar het is niet hetzelfde. Het gaat om een persoonlijke zoektocht, niet om de uitleg van een leer. Proberen een Christen te zijn, met anderen, is iets anders dan de pretentie uitdragen Christelijk te zijn. Deze benadering is een verademing. De schrijver toont zich radicaal en consequent, maar niet wettisch. Hij wenst politieke consequenties te trekken uit zijn geloof, als een persoonlijke ervaring, niet omdat een religie of een kerk hem dat voorschrijft. Hij stelt zich uitdrukkelijk op het standpunt dat de scheiding tussen kerk en staat moet worden gehandhaafd, maar wil zich als Christen politicus, werkend binnen en vanuit die staat, te laten inspireren door een persoonlijk geloof. Ik ben het op lang niet alle punten met hem eens. Maar ik constateer dat Joel Voordewind zijn conclusies presenteert op een open wijze, overtuigd en toch bescheiden, dwingend zowel als relativerend, niet pretentieus maar genuanceerd, en dus: uitnodigend tot tegenspraak. Wie zo’n houding aanneemt is uit op een vergelijk. Beginselen Ook ik ben een voorstander van teruggrijpen naar de bron, ook al achten velen dat achterhaald. Dat is het niet. De samenleving moge er geheel anders uitzien dan decennia geleden, maar de fundamentele structurele verhoudingen in de samenleving zijn dezelfde. Er was en is onrecht, onvrijheid en ongelijkheid. Er was en is veronachtzaming van het natuurlijk milieu, of, zo men wil: de Schepping. Er was en is een onderschikking van waarden als welzijn en geluk aan doeleinden als profijt en de accumulatie van kapitaal. De armoede was groot, en is dat nog steeds, al heeft zij zich verplaatst. Oorlog is nog immer niet afgezworen als methode een conflict te beslechten. Macht wordt nog steeds misbruikt. Daarom hebben beginselpartijen recht van bestaan en is het zinvol te leren van de wijze waarop men in het verleden geprobeerd heeft beginselen te vertalen in beleid dat de pragmatiek overstijgt. Wie dat vindt, verplicht zich eenmaal onderschreven beginselen te ijken en herijken, deze uit te dragen, er consequent naar te handelen en zich daarover te verantwoorden. Dat geldt politici in de ChristenUnie zowel als de PvdA. Er is meer nodig dan een herijking van beginselen en een percipiering van het algemeen belang. Het politieke bestel dient vernieuwd te worden. Dat is niet gemakkelijk, want de machtspositie van politieke partijen is in het geding. Zo zal vernieuwing van de democratische besluitvorming zoals in België bepleit door van Reybrouk het vertegenwoordigend karakter van de democratie versterken, maar de positie van politieke partijen verzwakken. Maar verandering van machtsverhoudingen is inherent aan politiek en bovendien: politieke partijen die niet wensen te vernieuwen zijn gedoemd hun positie te verliezen. Er is trouwens een andere belangrijke rol voor politieke beginselpartijen. Het gaat niet alleen om besluitvorming, maar ook om meningsvorming die daaran ten grondslag ligt, op basis van kennis en analyse van feiten, achtergronden en samenhangen. Verantwoorde meningsvorming vereist discussie en luisterbereidheid. Het maatschappelijk middenveld - kerken, vakbeweging, boerenorganisaties, standsorganisaties, vrouwengroepen, jongerenorganisaties, instellingen van algemeen nut, en politieke partijen - heeft altijd een belangrijke rol gespeeld bij meningsvorming langs wegen van discussie. Toen een einde was gekomen aan de verzuiling en de individualisering voortschreed, is de functie van dat middenveld veranderd. De discussie verplaatste zich naar de (sociale) media en kreeg een ander karakter. Zij bieden ongekende mogelijkheden voor een democratische uitwisseling van feiten en opinies, maar wanneer de discussie zich hiertoe beperkt dreigen anonimiteit, betweterei en eenrichtingsverkeer. Dat doet de maatschapelijke meningsvorming noch de politieke besluitvorming goed. Daarom dienen politieke partijen, samen met het maatschappelijk middenveld, de discussies te hernemen, tijdens ontmoetingen waar men elkaar in de ogen ziet, waar men niet alleen iets roept, maar ook luistert en redeneert, en tot een echte uitwisseling komt van standpunten die men bereid is te verdedigen, maar ook bij te stellen. Tot een dergelijke uitwisseling van inzichten en ideeën vormt dit boek een waardevolle bijdrage.
Jan Pronk
|
|