Jan Pronk

De andere exodus. De actualiteit van Erskine Childers

In: Eén Wereld, Jaargang 50, nr. 1, Voorjaar 2025, pp. 4-10

Eén Wereld, Jaargang 50, nr. 1, Voorjaar 2025 (600kb)

Na de aanval van Hamas op Israël op 7 oktober 2023 laaide een discussie op over de rechtmatigheid van de Israëlische reactie. De aanval die Hamas uitvoerde op ongewapende burgers in Israël was verschrikkelijk. Meer dan 1300 mensen werden in koelen bloede vermoord en 250 personen als gijzelaars meegevoerd.

Het antwoord van Israël droeg het karakter van een collectieve bestraffing en etnische zuivering. Er zijn geen onschuldigen in Gaza, verklaarde president Herzog, ook kinderen niet. Israëlische politici spraken over Palestijnen als dieren en verklaarden dat zij geen recht hadden om te bestaan. De reactie van Israël, hoe begrijpelijk de woede over de misdadige aanval van Hamas ook was, ontaardde in een algehele ontmenselijking van de tegenstanders.

Israël is door tal van waarnemers ervan beschuldigd genocide te plegen op de Palestijnen. Dat is nog niet definitief juridisch vastgesteld, maar het Internationale Gerechtshof vond het optreden van Israël ernstig genoeg om alle landen op te dragen het uiterste te doen om genocide te voorkomen. Die oproep haalde weinig uit. De Israëlische bombardementen op Gaza gingen door. Bijna 50.000 mensen werden omgebracht, merendeels vrouwen en kinderen. Het Israëlische leger schrok er niet voor terug ziekenhuizen, ambulances, artsen, hulpverleners en journalisten aan te vallen. Palestijnen in Gaza werd opgedragen zich te verplaatsen naar andere gebieden die zogenaamd veilig zouden zijn, maar ook daar werd gebombardeerd. Bommen vielen op vluchtelingenkampen en op mensen die elders een veilige plaats zochten. Volgens internationale hulporganisaties en de VN was geen enkele plek in Gaza nog veilig. Humanitaire hulp kon niet meer worden geboden. Gaza werd volledig afgegrendeld. Tijdens onderhandelingen over een staakt het vuren gingen de bombardementen gewoon door. Toen die besprekingen uiteindelijk resulteerden in een wapenstilstand die enkele dagen later zou ingaan, werden snel nog bombardementen uitgevoerd. Ze maakten tientallen slachtoffers.

Het akkoord is broos. Of het standhoudt is onzeker. Israëlische ministers verklaarden dat zij de oorlog zouden hervatten zodra de wapenstilstand is afgelopen. Zij lijken niet geïnteresseerd in een volgende fase, laat staan in vrede. De oorlog moet nu maar eens definitief gewonnen worden. Intussen neemt het Israëlische geweld op de Westbank eveneens toe. Politici in Israël lijken erop uit de Westbank in zijn geheel te bezetten. Zij voelen zich gesterkt door de nieuwe Amerikaanse regering onder Trump, die in januari 2025 openlijk verklaarde: “We just clean out that whole thing and say: You know it is over”. Een week later lanceerde hij het voornemen Gaza door de Verenigde Staten te laten annexeren. De Gazanen zouden naar buurlanden moeten vertrekken. “Hoeveel?” vroeg een journalist. “All of them”. Etnische zuivering door een grootmacht uit het Westen. Of het zover komt valt niet te voorspellen, want andere landen protesteerden. Maar het totaal geringschatten door Israël en de Verenigde Staten van de waarde van menselijk leven van een ander volk en het stelselmatig wegkijken door Europa van oorlogsmisdaden gepleegd door een natie waarmee men zich verwant voelt is een kantelpunt in de beschaving die het Westen na de Tweede Wereldoorlog heeft voorgestaan en uitgedragen. De rest van de wereld verwijt het Westen hypocrisie en daar is weinig tegen in te brengen.

Rechtmatig?

De huidige oorlog in Gaza is niet de eerste. Sinds de eeuwwisseling waren er al vijf. Ze namen in hevigheid toe. De huidige is de ergste. Maar het geweld woedt al vijfenzeventig jaar. Het heeft in die jaren verschillende vormen aangenomen: raids, terroristische aanslagen, vliegtuigkapingen, moordaanslagen op leiders, raketaanvallen, bombardementen, invasies, gijzelingen, gooien met stenen naar politie en soldaten, beschieting van demonstranten, buitenrechtelijke administratieve detentie van tegenstanders, plat bulldozeren van huizen die in de weg staan en woningen van verdachten, complete oorlog dan wel proxy oorlogen tegen bondgenoten van de Palestijnen in buurlanden.  Altijd weer kwam de vraag naar boven: is dit een rechtvaardige oorlog, rechtmatig verzet, een proportionele reactie, louter escalatie uit revanche of machtsvertoon? Hebben machthebbers die anderen onderdrukken en hun gebied bezetten of omsingelen het recht zich met geweld te verdedigen tegen degenen die zich verzetten? Hebben laatstgenoemden zelf dat recht? Wie is het meest schuldig aan het ontstaan van het conflict? Wie draagt de zwaarste verantwoordelijkheid voor het voortduren ervan?

Die vragen overschaduwden humanitaire en politieke vragen. Die kwamen nauwelijks aan bod. Hulp aan slachtoffers en nabestaanden kwam niet op gang. Vluchtelingen werden slecht behuisd. UNRWA, de organisatie dia door de internationale gemeenschap in het leven was geroepen om steun te verlenen aan Palestijnen die verstoken waren van huis, school, werk, drinkwater of gezondheidszorg werd stelselmatig door de Israëlische autoriteiten tegengewerkt. Die vonden dat de Palestijnen geen vluchtelingen waren en dus geen recht hadden om ooit terug te keren. Over politieke oplossingen werd in de jaren negentig van de vorige eeuw wel gesproken, maar de onderhandelingen leidden tot slechts zeer beperkte uitkomsten en geen daarvan werd uitgevoerd. De historische schuldvraag overheerste alles.

Dat is niet effectief wanneer men werkelijk streeft naar politieke oplossingen en het verzachten van humanitair leed. Als alle partijen alleen maar naar het verleden kijken en blijven twisten over de vraag wie de meeste schuld draagt, hebben zij geen oog voor het actuele lijden en breekt het zicht op duurzame vrede nooit door.  Natuurlijk is het belangrijk zich rekenschap te geven van de historie, want die bepaalt mede de inhoud van de oplossing en de richting waarin die gezocht kan worden. Oprechte pogingen tot waarheidsvinding en transparante en objectieve vaststelling van feiten en gebeurtenissen zijn essentieel bij het lezen en duiden van de historie. Wanneer de bovenliggende partij de feitelijke werkelijkheid kan verdoezelen of verdraaien en altijd een willig oor vindt bij een bevooroordeelde buitenwereld heeft de zwakste partij geen kans.

Tenzij legitieme internationale organen zoals de Veiligheidsraad en de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, het Internationale gerechtshof, het Internationale Strafhof, UNRWA het laatste woord mogen spreken op basis van algemeen aanvaarde internationale rechtsbeginselen. Daartoe werden in de jaren veertig van de vorige eeuw de Verenigde Naties opgericht, bedoeld om conflicten op te lossen via overleg en onderhandelingen op basis van internationaal recht waarvan de naleving kon worden afgedwongen.  Dat was een doorbraak in de jungle van de internationale verhoudingen die tot dan toen gekenmerkt waren door ongebreideld geweld dat kon uitmonden in massaslachtingen en een Holocaust. Die nieuwe wereldrechtsorde van de Verenigde Naties had enig succes, getuige de dekolonisatie van landen in het Zuiden, die in slechts korte tijd werd gerealiseerd nadat zij ongeveer twee eeuwen vanuit het Westen waren onderdrukt. De wapenbeheersings- en non-proliferatieverdragen die gesloten werden nadat de Verenigde Staten kernwapens had geworpen op Hiroshima en Nagasaki voorkwamen dat nog meer slachtoffers vielen. De politieke beslissing van de Verenigde Naties om een nieuwe Holocaust te voorkomen door voor de Joodse bevolking een eigen veilige haven af te bakenen viel in diezelfde categorie: een politieke oplossing om een einde te maken aan menselijk leed en nieuw leed te voorkomen.

Twee staten

In die internationale orde hadden westerse landen in de jaren veertig de meeste invloed, meer dan de landen van wat later de Global South werd genoemd. De landen waar de zes miljoen mensen hadden geleefd die deel uitmaakten van de Joodse bevolking die bij de Holocaust was gedecimeerd bleven politiek buiten schot. De oplossing werd afgeschoven naar het Midden-Oosten. Het voormalige door de Volkenbond ingestelde mandaatgebied Palestina werd opgesplitst in twee delen. De Joodse bevolking, die daar leefde en slechts een kleine minderheid vormde, kreeg meer dan twee derde deel van het gebied, inclusief de havensteden en West Jeruzalem. Het resterende derde deel werd toegewezen aan de Arabisch-Palestijnse meerderheid.

Andere politieke oplossingen waren denkbaar. Men had kunnen kiezen voor twee staten met elk een grondgebied dat meer in overeenstemming was met de demografische verhoudingen ter plekke. Men had ook kunnen kiezen voor een binationale eenheidsstaat of een federale staat. Die alternatieven werden afgewezen. De internationale gemeenschap koos voor een oplossing waarvan men wist dat die door de Palestijnen, het overgrote deel van de bevolking, als volstrekt onrechtvaardig werd ervaren.

Arabische landen wezen de nieuwe staat af, vielen haar aan, maar dolven het onderspit. In een kortdurende oorlog in 1948 slaagde Israël erin nog een flink deel van het aanvankelijk aan de Palestijnen toegewezen gebied te veroveren. Een groot deel van de Arabisch-Palestijnse bevolking vluchtte weg uit het gebied dat men eeuwen had bewoond. Maar vanuit het buitenland stroomden velen toe om in het nieuwe land een veilig thuis te vinden een nieuwe start te maken: de Exodus. In Europa werd dit als een opluchting ervaren, als had men een schuld afgelost.

Sindsdien heeft de staat Israël, op grond van het volkenrecht, het recht te bestaan. Het gaat niet aan haar dat recht te ontkennen. De vestiging van de staat Israël is een juridisch onvervreemdbare realiteit op grond van internationaal recht dat na de Tweede Wereldoorlog wereldwijd werd omarmd om nieuwe oorlogen en genocide te voorkomen.

Maar die erkenning brengt voor diezelfde staat de plicht met zich mee zich te houden aan alle rechtsregels van de nieuwe orde: mensenrechten, humanitair recht, oorlogsrecht, rechten van vluchtelingen, het genocide verdrag en dergelijke. Juist een staat die haar bestaan ontleent aan de nieuwe orde is als eerste gehouden om de beginselen en wetten van die orde na te leven. Daar heeft Israël zich vanaf het eerste moment niet aan gehouden.

Schending van internationaal recht

Na 1948 voerde Israël nog twee grote oorlogen tegen Arabische landen. In 1967 viel Israël Egypte, Syrië en Jordanië aan.  De Zesdaagse Oorlog resulteerde in een grote overwinning. Israël veroverde Gaza, de West Bank, de Sinaï, Oost-Jeruzalem en de Golan hoogten. Na deze oorlog verplichtte de Veiligheidsraad Israël zich terug te trekken uit de bezette gebieden, maar de uitvoering van de desbetreffende resolutie (nr. 242) werd niet afgedwongen. Het lag voor de hand dat de verliezers zich er niet bij zouden neerleggen. In 1973 vielen Egypte en Syrië met steun van enkele andere Arabische landen Israël aan. Dat leidde tot de Jom Kippoer oorlog en een oproep van de Veiligheidsraad tot een staakt het vuren en tot vredesonderhandelingen. Die resulteerden in 1978, na bemiddeling door president Carter, in de Camp David akkoorden. Israël en Egypte sloten vrede.  Egypte erkende het bestaansrecht van Israël, de Sinaï werd teruggeven en de Palestijnen zouden in Gaza en op de Westbank autonomie verkrijgen.

De meest ingrijpende schending van internationale rechtsregels betrof het lot van de Palestijnse bevolking. Die werd van het begin af aan met geweld uit Israël verdreven: de al-Nakba, een catastrofe. Eerder ging het om ruim 700.000 mensen. Later kwamen daar nog honderdduizenden bij, afkomstig uit andere door Israël veroverde gebieden.

Vanuit Israël werd verklaard dat de Palestijnen niet waren verdreven maar zelf gekozen hadden om te vertrekken. Zij zouden daartoe door de Arabische landen zijn aangespoord. Dat verhaal wordt al meer dan zeventig afgestoken. In de sterk gepolariseerde politieke discussie die in het Westen oplaaide naar aanleiding van de huidige oorlog in Gaza wordt het telkens herhaald. Israël heeft er baat bij dat die gedachte overeind blijft: de Palestijnen zijn geen vluchtelingen, maar migranten. Zij hebben geen recht op terugkeer. Israël is niet verantwoordelijk en de Verenigde Naties hoeven voor hen niet te zorgen en al helemaal niet voor hun nageslacht. De UNRWA is een onterecht in het leven geroepen organisatie. Haar mandaat moet worden beëindigd. 

The Other Exodus

Erskine Barton Childers, een van mijn voormalige collega’s bij de Verenigde Naties, betitelde de verdrijving van de Palestijnen uit hun eigen gebied als The Other Exodus. Dat was de titel van een artikel dat hij schreef in 1961 en publiceerde in The Spectator. Daarin ontkrachtte hij alle argumenten die Israël naar voeren bracht om te bewijzen dat de Palestijnen nooit verdreven waren. Die argumenten ontlastten ook de Europese landen en de Verenigde Staten die Israël steunden. Zij werden door vele politici en opinieleiders in het Westen geloofd.  

Maar het waren verzinsels. In zijn vorige leven was Erskine Childers onderzoeksjournalist geweest. Hij ging alle argumenten stuk voor stuk na en kwam tot de conclusie dat geen ervan op waarheid berustte.  Voor de stelling dat de Palestijnse bevolking wegvluchtte, omdat de Arabische leiders hen dat hadden opgedragen, is geen enkel bewijs. Israël heeft op herhaald verzoek om documenten te overleggen die dat zouden aantonen nooit gereageerd. De Israëlische minister van Buitenlandse Zaken, Abba Eban, verklaarde in de Verenigde Naties dat de Aartsbisschop Hakim van Galilea had bevestigd dat die instructie was gegeven, maar toen Erskine Childers de Aartsbisschop daarnaar vroeg, zei deze dat zijn naam was misbruikt en dat die instructie niet bestond. De Palestijnen zouden via de radio zijn opgeroepen te vluchten, maar Childers beluisterde in het archief van de BBC alle opnamen uit 1948 van Damascus radio en vond er geen. Integendeel: via de radio werd het advies gegeven thuis te blijven en zich niet door paniek te laten leiden.

Paniek was er wel. Die was deels spontaan, deels georkestreerd. Dat gebeurde door milities van de Irgun, die in Deir Yassin een bloedbad aanrichtten, en van de Haganah die via radio en luidsprekers de Arabische bevolking bedreigden: ‘De weg naar Jericho ligt open; vlucht uit Jerusalem voordat je wordt gedood, anders vergaat het je zoals de bevolking in Deir Yassin’. Childers citeert Israëlische kolonisten die zich schaamden. Zij beschreven hoe Palestijnen in diverse steden onder bedreiging met een vuurwapen werden verjaagd. Het was een combinatie van paniek en terreur, uitgeoefend door kolonisten samen met het leger. Legerleider Moshe Dayan veroverde in opdracht van Ben Gurion Lydda en andere steden, die vervolgens door de kolonisten werden geplunderd.

Childers was de eerste onafhankelijke onderzoeker en diplomaat die dit stelselmatig onderzocht en erover publiceerde. In de jaren veertig en vijftig waren weinig buitenlandse journalisten in de gelegenheid ter plekke alles waar te nemen wat zich afspeelde en was de informatievoorziening beperkt. Anders dan tegenwoordig mogelijk is met hulp van sociale media en Internet kon de getroffen bevolking niet gemakkelijk informatie naar buiten brengen. Childers kreeg er in die jaren weinig krediet voor zijn inspanningen en zijn visie kreeg nauwelijks gehoor. Europa, de Verenigde Staten en andere landen in het Westen steunden Israël volledig tegen de Arabische landen en tegen de Palestijnen, ongeacht wat Israël deed. We hadden in Europa gefaald de Joden te beschermen en nu had Israël het recht zichzelf te verdedigen tegen iedereen en alles waardoor het zich bedreigd voelde. Nooit meer Auschwitz, geen nieuwe Holocaust.

Nederland

Israël was klein maar dapper en had het historische gelijk aan haar zij. Dat vond men ook in Nederland. Politieke partijen waren kritiekloos. Ik was ook zelf in mijn jongere jaren als scholier en student overtuigd van het onbetwistbare en absolute recht van Israël om te bestaan en zich tegen iedere bedreiging te verdedigen. Alleen vanuit de vredesbeweging kwamen andere geluiden. Als universitair onderzoeker op het terrein van de internationale verhoudingen tussen Noord en Zuid werd ik door de redactie van het door Pax Christi uitgegeven blad Wereldvrede werd ik gevraagd in een themanummer over het Midden-Oosten een artikel te schrijven over de economische toestand in die regio. Daarin pleitte ik voor economische samenwerking tussen Israël en de Arabische landen en voor ontwikkelingssamenwerking uit het Westen om die samenwerking te katalyseren. In door anderen geschreven artikelen in dit nummer werd uitvoerig aandacht gegeven aan de vluchtelingen en ik raakte onder de indruk van het grote aantal verdreven Palestijnen en van de politieke patstelling die was geschapen.

Vier jaar later toen ik benoemd werd tot minister voor Ontwikkelingssamenwerking kon ik mijn pleidooi zelf in praktijk brengen. Tot dan toe had Nederland op dat terrein nooit een relatie gehad met Islamitisch-Arabische ontwikkelingslanden. Ik startte met het geven van ontwikkelingshulp aan Egypte, Soedan en Yemen en met een trilateraal samenwerkingsprogramma tussen Nederland, Israël en ontwikkelingslanden in Afrika, waarbij technische bijstand werd gegeven op specifieke terreinen, zoals landbouw in droge gebieden. Dat programma had als nevendoel om tussen Israël en landen in Afrika begrip te kweken voor een vredespolitiek. Dat bleek vruchteloos. De Jom Kippoer oorlog van 1973 en het door de Palestijnen aangerichte bloedbad onder Israëlische sportlieden in het jaar daarvoor, tijdens de Olympische Spelen van München, lieten diepe sporen na.

In Nederland kreeg de positie van de Palestijnse vluchtelingen in die jaren meer aandacht, Dat was vooral te danken aan het Palestina comité dat onvermoeid pleitte voor hun zaak. In 1978 bracht ik op uitnodiging van de PLO samen met anderen een oriëntatie bezoek aan Libanon. Ik was inmiddels afgetreden als minister voor Ontwikkelingssamenwerking en opnieuw lid geworden van de Tweede Kamer. In die positie werd ik de eerste Nederlandse politicus die een ontmoeting had met Abu Jihad en Yasser Arafat. Terug in Nederland pleitte ik ervoor bij de vredesbesprekingen te betrekken. Ik achtte dat een sine qua non. Het Camp David akkoord was een stap vooruit, maar Amerika, Israël en Egypte hadden geen aandacht gegeven aan het lot van de Palestijnen. Zonder hun medewerking was een duurzame politieke oplossing ondenkbaar.

Economie en politiek

Zou een beter economisch perspectief voor de Palestijnen een gunstig klimaat kunnen scheppen voor een dergelijke oplossing? Het was dezelfde vraag die ik eind jaren zestig had gesteld met betrekking tot de verhouding tussen Israël en de Arabische landen. De sociaaleconomische ongelijkheid tussen de bevolking van de staat Israël en de Palestijnen in de bezette gebieden was nog enkele malen groter. Een jaar na mijn bezoek aan Libanon werd ik benoemd tot Ondersecretaris-Generaal van de Verenigde Naties Organisatie voor Handel en Ontwikkeling (UNCTAD). Naast tal van andere taken hadden we van de Algemeen Vergadering van de Verenigde Naties de opdracht gekregen periodiek rapport uit te brengen over de sociaaleconomische toestand van de Palestijnen. Dat deden we objectief en feitelijk, op basis van nauwgezet onderzoek. De bevindingen waren schokkend. De sociale omstandigheden waren erbarmelijk: armoede, werkloosheid, schamele huisvesting en gebrekkige voorzieningen. De rapporten werden voorgelegd aan de lidstaten, maar de Westerse landen weigerden ze inhoudelijk te bespreken. De onderzoekers werden beschuldigd van antisemitisme, de organisatie van partijdigheid. De sfeer in de vergadering was agressief en intimiderend.   

De jaren negentig boden een nieuwe kans om politieke onderhandelingen over een vredesakkoord tussen Israël en de Palestijnen te verbinden met besprekingen om de sociaaleconomische ongelijkheid tegen te gaan. De besprekingen over de Oslo-akkoorden werden gecombineerd met onderhandelingen in Parijs over economische onderwerpen. De leidende gedachte achter deze aanpak was dat het realiseren van gemeenschappelijke belangen op economisch gebied gemakkelijker zouden kunnen worden gerealiseerd dan op politiek gebied. Wellicht zouden succesvolle economische besprekingen onderling vertrouwen scheppen dat kon helpen bij het overbruggen van politieke meningsverschillen.  Er werden inderdaad een paar bescheiden resultaten geboekt, maar zelfs daarvan wisten de Israëlische autoriteiten verhinderden de uitvoering te verhinderen.  Langzamerhand vatte de gedachte post dat Israël een inherent onbetrouwbare onderhandelingspartner was.

Dat laatste werd in de hand gewerkt door regeringswisselingen in Israël. Met een Labourregering viel te praten. Een daaropvolgende Likudregering draaide de resultaten terug. Dat werd in de jaren negentig ook door Nederland ondervonden. Ik was opnieuw aangetreden als minister voor Ontwikkelingssamenwerking en had een programma ontwikkeld ten gunste van de Palestijnen op de Westbank en in Gaza. Om mislukkingen bij voorbaat te voorkomen overlegde ik met de Israëlische premier Peres en wist ik diens volledige instemming te verkrijgen. Er werd begonnen met een tuinbouwproject in Noord-Gaza en met de aanleg van een haven en een vliegveld om de producten te kunnen exporteren. Bovendien werden in overleg met Arafat en Peres tussen Nederland, Israël, Jordanië en de Palestijnen gesprekken gestart over drinkwater en industriële ontwikkeling. De achterliggende gedachte daarbij was: ‘het moet ooit eens tot vrede komen; laten we ons nu al voorbereiden op wat te doen staat om het vredesdividend aan iedereen gelijkelijk ten goede te laten komen.

Het was vergeefs. Een nieuwe regering in Israël bombardeerde de haven en het vliegveld. Vervolgens werden de grenzen van Gaza afgesloten. Verkeer van personen en goederen kwam tot stilstand, net als de gesprekken over een mogelijk vredesdividend.

Palestine, oh Palestine

Na de eeuwwisseling smolt het optimisme dat in de jaren negentig gerechtvaardigd had geleken weg als sneeuw voor de zon. Dat had Ernest Childers aan het begin van het decennium al voorzien. In 1991 werkte hij zijn artikel The Other Exodus uit in een essay met als titel Palestine o Palestine. Het was bedoeld als een hoofdstuk in een autobiografie. In de voorafgaande jaren had hij binnen de Verenigde Naties verschillende functies uitgeoefend op het terrein van de ontwikkelingssamenwerking. Vanuit de UNCTAD en later opnieuw als Nederlands politicus had ik contact met hem over het ontwikkelingsbeleid met betrekking tot Afrika. We hielden ons ook beiden bezig met conflicten binnen ontwikkelingslanden na het einde van de Koude Oorlog. We deelden bovendien een fascinatie voor de betekenis van de Verenigde Naties op het wereldtoneel. Na zijn pensionering werd hij Secretaris-Generaal van de World Federation of United Nations Organizations. Kort na zijn aantreden in 1996 organiseerde deze een conferentie in Luxemburg. Wij spraken er beiden. Childers werd tijdens zijn toespraak getroffen door een hartaanval en overleed.

De autobiografie is helaas nooit voltooid. Het essay over Palestina is niet afzonderlijk verschenen. Ik had het voorrecht het te lezen en zag dat het meer was dan een actualisering van zijn eerdere bevindingen. Hij voegde een vijftal elementen toe aan zijn beschouwing in The Other Exodus. Ze zijn ook vandaag van grote betekenis.

Ten eerste: de geschiedenis van het conflict gaat verder terug dan de Holocaust in de jaren veertig en de volkenrechtelijke erkenning door de Vereinigde Naties van de staat Israël in datzelfde decennium. De geschiedenis gaat ook verder terug dan naar de Balfour verklaring van 1917 waarin de Britse regering zich met een schrijven van haar minister van Buitenlandse Zaken aan de Zionistische Federatie uitsprak ten gunste van de vestiging ‘in Palestine of a national home for the Jewish people’.  Dat streven werd enkele jaren later door de Volkenbond gelegitimeerd toen deze Engeland het mandaat gaf over het desbetreffende gebied. Weliswaar had Engeland de opdracht de onafhankelijkheid voor te bereiden van de Arabische volken die er woonden en werd in de Balfour verklaring gesproken over een Joods tehuis (dus niet over een Joodse staat) en was in die verklaring een passage opgenomen waarin stond dat de rechten van de niet-Joodse bevolking in Palestina niet mochten worden aangetast, maar het liep anders. In de geopolitieke verhoudingen van die tijd was de interpretatie van dergelijke teksten voorbehouden aan de koloniale mogendheden, dus niet aan de desbetreffende volkeren noch aan de internationale gemeenschap als geheel. Balfour zelf schreef in een intern memorandum dat de tradities en verwachtingen van het Zionisme met betrekking tot Palestina van groter belang zijn dan de verlangens van de Arabieren die er wonen.   

Die tradities van het Zionisme gingen inderdaad lang terug. Ze waren niet alleen nationalistisch van aard, maar ook religieus. Wanneer nationalistische verlangens van verschillende bevolkingsgroepen botsen kan een compromis worden gezocht langs de weg van politieke onderhandelingen. Dat kan niet wanneer de tradities en verlangens religieus zijn geïnspireerd en zeker niet wanneer een van de groepen zich erop beroemt een uitverkoren volk te zijn, door God aangewezen en ver verheven over andere volken. Die religieuze inspiratie heeft binnen het Zionisme niet altijd gedomineerd, maar vaak wel en nu opnieuw. Zo heeft Erik Ader in zijn recente studie Kinderen van Amalek laten zien hoezee zeer het huidige religieuze fundamentalisme in Israël geworteld is in beschouwingen van Joodse rabbijnen en theologen uit vorige eeuwen. In veel beschouwingen door de jaren heen wordt gesproken over een ‘van God gegeven opdracht om Amalek te vernietigen’, waarbij ‘het Goddelijk gebod niet te doden niet geldt zolang het om niet-Joden gaat’.  Zijn dat opvattingen van zonderlingen, niet meer van deze tijd? Geenszins, getuige uitlatingen van huidige Israëlische ministers als Smotrich en Ben-Gvir, die niet spreken over Palestijnen als mensen maar als wezens die geen recht hebben te bestaan, als dieren die je kunt verdelgen.

Wie zoals ik vertrouwd is met de ‘tale Kanaans’ herkent veel. Ik las er het Bijbelhoofdstuk Jozua 10 nog eens op na. Het is geen officiële geschiedschrijving, maar een verhaal, een lang en verschrikkelijk verhaal over een God die Jozua, de leider van het volk Israël, belooft dat deze al zijn tegenstanders zal verslaan. Dat geschiedde: Jozua trok van de ene naar de andere stad. ‘Hij sloeg ze en alle levende wezens die daarin waren met de scherpte des zwaards. Hij liet niemand daarin ontkomen’. Heden ten dage beschouwen velen deze vertelling als een inspiratie en als een rechtvaardiging van Israël tegen al diegenen het als tegenstanders beschouwt. 

Die ontmenselijking van tegenstanders typeert de mentaliteit van kolonisator, aldus Childers. Die observatie in Palestine oh Palestine is het tweede element dat hij aan zijn eerdere beschouwing toevoegt.  Hij trekt een vergelijking tussen het optreden van de staat Israël en de Israëlische kolonisten met dat van de immigranten en de pioniers in Amerika die tot aan de oprichting van hun nieuwe staat, de VS, de inheemse volken die er al lange tijd woonden steeds verder weg duwden, verdreven, onderdrukten en decimeerden. Childers zegt: we kunnen w er niet om heen: de vestiging van de staat Israël is een koloniaal project, weliswaar International gelegitimeerd, maar dat verandert niets aan de wijze waarop het wordt uitgevoerd. Land wordt afgepakt, wapengeweld wordt toegepast, voldongen feiten worden gecreëerd, een Apartheidssysteem wordt ingevoerd met ongelijke rechten voor verschillende bevolkingsgroepen.  Alle verzet daartegen wordt terrorisme genoemd, strijdig met de wetten van de koloniale staat. Het wordt beantwoord met nog meer geweld en dat wordt verdedigd met de claim dat er gen vrede kan zijn zonder dat alle tegenstanders zijn verdreven. En nergens ter wereld hebben kolonisten geaarzeld potentiële tegenstanders een preventieve slag toe te brengen: je kunt ze maar beter voor zijn en ombrengen dan je te moeten verdedigen tegen een aanval die zij misschien ooit ondernemen.

Dat brengt Childers bij een derde overweging: het onderscheid tussen oorzaak en gevolg verdampt, evenals dat tussen veroorzakers van onrecht en geweld en degenen die het ondergaan. Het ene lokt het andere uit. Het wordt een cirkelgang, niet alleen vicieus maar ook escalerend. Geweld en tegengeweld nemen toe. Er komt geen eind aan en er vallen steeds meer slachtoffers.

Wordt dat door de buitenwereld geaccepteerd? Kennelijk niet, aldus Childers in 1991. Dat is zijn vierde punt. Het Westen keek stelselmatig weg van schendingen van internationaal recht door de nieuwe staat Israël, bijvoorbeeld toen het vasthield aan de bezette gebieden ondanks de eis van de Veiligheidsraad dat Israël zich zou terugtrekken. Het Westen keek niet weg als er slachtoffers vielen, maar dat gold alleen Israëlische slachtoffers van Palestijnse terreurgroepen, niet de Palestijnen die slachtoffer waren van bloedbaden aangericht onder verantwoordelijkheid van het Israëlische leger in Deir Yassin (1947), Kafr Qasim (1956) en Sabra en Shatila (1982). In deze eeuw ging dat door. Er werd weggekeken van schendingen van internationaal recht, zoals de bouw van de muur op de grens tussen Israël en de Westbank en de nederzettingen van de kolonisten in de bezette gebieden. Voor de slachtoffers in Gaza was het Westen ziende blind.  Eigenlijk is wegkijken een zwakke term. Het Westen was schaamteloos partijdig. Balfour legde dat vast en Trump doet er een schep bovenop.

Een bezet en belegerd volk heeft het recht zich te verzetten. Ook met geweld, wanneer het met geweld wordt onderdrukt. Het is altijd verstandig wanneer een onderliggende partij zich bij dat verzet terughoudend opstelt, om de sympathie van de buitenwereld niet te verliezen. Maar Palestijnen die zich verzetten kunnen op niemand meer rekenen. Dat speelt krachten binnen de Palestijnse gemeenschap in de hand die onverbiddelijk zullen leiden tot verdere escalatie van geweld. Voor sommigen is het wanhoop, voor anderen berekening. De aanval van Hamas van 7 oktober 2023, een oorlogsmisdaad - ook verzetsbewegingen hebben de plicht zich te houden aan internationaal recht - was beide. Ik vermoed dat Erskine Childers, wanneer hij vandaag een derde beschouwing zou wijden aan de conflicten in het Midden-Oosten, zou schrijven: deze aanval en de Israëlische vergeldingsacties had het Westen kunnen en moeten voorkomen. Te vrezen valt dat een nieuwe generatie in Gaza die het bloedbad heeft overleefd geen andere uitweg ziet dan voortzetting van de strijd.

Tenslotte een vijfde punt. Childers is bekritiseerd omdat hij niet wegkeek en er niet voor terugschrok man en paard te noemen. In Palestine oh Palestine schreef hij meermalen van antisemitisme te zijn beschuldigd. Ook toen werd kritiek op machthebbers in de staat Israel verward met Jodenhaat. Dat lot deelt Childers met vele anderen, vandaag de dag zelfs met de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties en de VN zelf, de instelling waaraan de staat Israël haar bestaan te danken heeft. De beschuldigingen van antisemitisme zijn een politiek wapen geworden. Dat wapen blijkt effectief. Velen in het Westen schrikken ervoor terug de daden van het regime in Israël te bekritiseren uit vrees van antisemitisme te worden beschuldigd. Sommigen zoals Childers trekken zich daar weinig van aan en blijven zich beroepen op waarden die essentieel zijn om de internationale gemeenschap vreedzaam bijeen te houden: recht, mensenrechten, vrijheid, non-discriminatie en humaniteit. Anderen kruipen in hun schulp en geven daarmee vrij baan aan degenen die deze waarden verloochenen. 

Hoe nu verder? In 2025 ben ik pessimistischer dan ooit. Childers zou dat pessimisme waarschijnlijk met mij delen. Het lijkt erop alsof degenen die met macht bekleed zijn het conflict tussen Israël en de Palestijnen willen ‘oplossen’ door een definitief einde te maken aan het leven en bestaan van het Palestijnse volk in Gaza en op de Westbank. Met zo’n veronderstelde Endlösung wordt het nooit vrede.

De ontmanteling en ondermijning van de internationale rechtsorde sinds het begin van deze eeuw maakt dat krachten in een andere richting sterk zijn verzwakt. Een terugkeer naar de waarden en rechtssystemen van de orde die in de jaren veertig in het leven werd geroepen en daarna gedurende een halve eeuw werden geschraagd, doch sindsdien steeds verder erodeerden is essentieel. Ook daarover heeft Erskine Childers geschreven. Een aantal beschouwingen van zijn hand is bijeengebracht in een speciale uitgave van een tijdschrift dat wordt uitgegeven door een Zweedse stichting die de naam draagt van Dag Hammerskjöld, de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties door wie Erskine Childers zich bij uitstek geïnspireerd voelde. Zijn analyse en aanbevelingen kunnen vandaag nog steeds gezien worden als richtingaanwijzers op de weg naar vrede, ook in het Midden-Oosten.

 

Jan Pronk

 

Bronnen

Erik Ader, Kinderen van Amalek. Mythen en feiten rond het Israelisch-Palestijns conflict. Groningen: Uitgeverij Palmslag (2023).

Erskine Barton Childers,The Other Exodus’, in: The Spectator, nr. 4931, 11 mei 1961, pp. 8-11.

Idem, ‘Palestine, oh Palestine’ , mimeo (1991).

Libby Leher, The Political Development Nexus of Economic Peace in the Middle East: Paris Protocol to the Oslo Accords, PhD Thesis, Erasmus University, Rotterdam (2024).

Jan Pronk, ‘De economische toestand in het Midden-Oosten’, in: Wereldvrede, 17 (5): pp.13-16 (1969).

Idem, ‘The United Nations. Values, Practices and Reform’, in: Development Dialogue, (57) pp. 163-181, December 2011.

Idem, ‘Peacekeeping: Acting as a Good Tailor When the Need Arises’, Erskine Childers Lecture, Londen, 10 September 2012.

Marjolijn Snippe e.a., Erskine Barton Childers. ‘For a democratic United Nations and the Rule of Law’, Development Dialogue, (56) June 2011.