De andere kant van de muurIn: Vice Versa, Jaargang 53, nummer 5, Herfst 2019, pp 20-23In zijn roman The Wall (2019) presenteert John Lancaster een grimmig toekomstbeeld. Engeland heeft zich van de rest van de wereld geïsoleerd en langs haar gehele kust een muur gebouwd. Het zijn geen Brexit sentimenten die het land daartoe hebben gebracht, maar de klimaatverslechtering die overal ter wereld heeft geleid tot overstromingen, droogte, zeespiegelstijging, honger, armoede en geweld. Mensen raken ontheemd en zoeken elders een plek om te overleven. Volksverhuizingen en vluchtelingenstromen zijn het resultaat. Anarchie en geweld nemen toe. Velen proberen over te steken naar Engeland, maar daar wordt niemand toegelaten. Het land heeft een algemene dienstplicht ingevoerd. Achter de muur gaat het leven onbekommerd verder, maar op de muur staan, op kleine afstand van elkaar, gewapende bewakers die vierentwintig uur per dag naar de horizon speuren om schepen tijdig te ontdekken zodat ze kunnen worden tegengehouden. Mensen die de muur toch bereiken en proberen er overheen te klimmen worden gedood. Sommigen slagen daar toch in, bijvoorbeeld ’s nachts, bij mist of slecht weer, dan wel door een geconcentreerde aanval uit te voeren, waarbij de helft zich opoffert om de anderen te in staat te stellen het land binnen te komen. Op wie die dat lukt wordt gejaagd. De bewakers weten dat voor iedereen die er doorheen weet te komen één van hen zonder pardon zelf de zee op wordt gestuurd, ook wie moedig heeft gevochten, maar door de indringers werd overmand. Als velen er in slagen over de muur te klimmen, treft dat lot ook bewakers die zelf niet verantwoordelijk waren voor de doorbraak, omdat zij op een ander deel van de muur de wacht hielden. Het consigne is: één op één, want we moeten waakzaam blijven. Dus wordt ook iedereen die betrapt wordt op hulp aan binnengekomen vluchtelingen verbannen naar zee. Het is een beklemmend verhaal. Lancaster vertelt de geschiedenis van twee bewakers, Kavanagh en Hifa, die in een bootje worden gezet en de zee opgestuurd. Ze worden aangevallen door piraten, weten te ontkomen en vinden een toevlucht bij een achtergebleven kluizenaar hoog op een verlaten boortoren in de oceaan. Einde verhaal. In eerdere essays in dit blad verwees ik naar klassieke verhalen over het buitensluiten van mensen. In De druiven der gramschap (1935) beschreef Steinbeck hoe kleine boeren in de jaren dertig in de Verenigde Staten van hun land verdreven worden omdat zij de bank geld schuldig zijn. De boeren zijn verontwaardigd, maar hun gramschap stuit af op de logica van de kapitalistische orde. De machtige banken zijn roofzuchtige veelvraten. Verzet heeft geen zin. In Majoor Barbara (1905) van Shaw gaat het om de armen in de sloppenwijken van Londen. Zij krijgen de schuld van hun eigen armoede en kunnen, volgens een rijke industriële ondernemer, maar beter kunnen worden afgeschoten. In beide romans gaat het om uitbuiting, uitsluiting en uitstoting in een meedogenloos kapitalistisch systeem, waar het recht van de sterkste overheerst. Maar Lancaster heeft het over een ander motief om mensen buiten te sluiten. In The Wall gaat het over nationale veiligheid. De mensen aan de binnenzijde van de muur worden beschermd tegen buitenstaanders. Het enige wat die buitenstaanders drijft is de drang te overleven, maar zij worden door de incrowd, die zich isoleert, als een bedreiging ervaren. De Druiven der gramschap en Majoor Barbara werden geschreven in de eerste helft van de vorige eeuw. Wie ze nu leest zal veel herkennen. Ook vandaag worden overal in de wereld miljoenen mensen uitgebuit, weggehouden of weggewerkt. The Wall gaat over menselijke verhoudingen in de toekomst, maar die toekomst lijkt dichtbij en ook hier dringt een gevoel van herkenning zich op. De muur die Trump bouwt op de grens van de Verenigde Staten met Mexico, de hekken aan de grens van Hongarije met de Balkanlanden en de virtuele muur die de Europese Unie heeft opgetrokken langs haar grenzen aan de Middellandse Zee hebben dezelfde functie: houdt indringers tegen, want ze bedreigen ons comfortabel bestaan. Wat Europa betreft doen de Turkije deal en de militarisering van de ontwikkelingshulp aan Afrika de rest. Grenzen worden met technologie en wapens getransformeerd tot muur. Terwijl er aan de grens honderden doden vallen, gaat binnen Europese muren het leven vrolijk verder, net als achter The Wall van Lancaster. In diens roman zijn politici alleen geïnteresseerd in nationale veiligheid, niet in mensen. Hetzelfde geldt vandaag in Europa. En ook in Nederland zijn de politici stil. Mensen worden weggewerkt door economische systemen die gedreven worden door kapitaal, geld en winst, en door politieke stelsels die nationale veiligheid boven alles stellen. Maar er is nog een derde reden waarom mensen worden buitengesloten: angst voor de vreemdeling. In zijn roman Het leven op aarde (1932) verhaalt Slauerhoff over een stad Tsjong King in China, die zich van de buitenwereld heeft afgesloten. De stad is geheel ommuurd en heeft genoeg aan zich zelf. “Tsjong King was tot nu toe geheel rein gebleven, geen vreemdeling was er de laatste eeuwen toegelaten, maar het ongeluk lijkt niet te keren”, schrijft een priester, die de stad voor dat onheil wil behoeden. Dat onheil zijn niet de vier recentelijk toch gearriveerde vreemdelingen. Zij werken aan de bouw van een radio, waarmee men in de stad de stemmen kan horen klinken uit de wereld erom heen. Een groter ongeluk, aldus de priester, zijn “lieden van stand en beschaving binnen de stad, die de wapens van de barbaren willen binnen halen, naar zij zeggen om hen beter buiten te kunnen houden, als zij komen.” Die komen niet, maar de vrees voor de vreemdelingen blijkt een groter euvel dan de vreemdelingen zelf. De priester hakt de radio kapot, er ontstaat tweedracht en de stad gaat aan zichzelf ten onder: een ongeluk met een boorinstallatie binnen de muren leidt tot overstromingen en oliebranden. “De geesten van de onderwereld dulden niet dat die van de lucht zich op aarde kenbaar maken, lopend op hun dak”. De angst voor de ongekende vreemdeling kan ook omslaan in afkeer. De ander wordt dan niet gezien als persoon met een naam en een gezicht, maar als anonieme en inwisselbare vertegenwoordiger van een soort, een groep mensen met gemeenschappelijke kenmerken: kleur, geloof, taal of afkomst. Het is altijd een groep, met de kenmerken van een soort, die vrees inboezemt en die vrees wordt op individuele personen afgereageerd. Dat gaat gemakkelijk, want de betrokkenen zijn naamloos en onzichtbaar voor wie hen niet wil zien. Autoriteiten kunnen dat ook institutionaliseren. In de Netflix serie Orange is the New Black, dragen alle gevangenen dezelfde oranje kleding. Het zijn mensen met relaties, gevoelens en gedachten, maar het systeem is er op gericht ze te ontmenselijken. Zij zijn niet alleen anders, maar worden door de gezagsdragers beschouwd als inferieur, als Black People. Mensen jaren lang opsluiten is ook een vorm van verbanning. In het laatste seizoen is de gevangenis uitgebreid met een detentiecentrum waar opgepakte illegale vluchtelingen voor onbepaalde tijd zijn vastgezet. Zij dragen dezelfde kleding, hebben alleen een nummer, geen naam en geen enkel recht. Ze komen uit het Zuiden en worden allen uitgezet. Brown is the New Black, zegt een van de vrouwen tegen een lotgenoot. Afkeer is overal, ook in Europa. Het ‘anders’ zijn van de vreemdeling, de vluchteling, de immigrant, de asielzoeker, de Jood, de Moslim, de Afrikaan, wordt gezien als de oorzaak waarom bij ons thuis de harmonie wordt verstoord, of zou kunnen worden verstoord, of zonder twijfel zal worden verstoord. En dat kun je beter proberen vóór te zijn. Mirko Kovač schreef indringend verhaal over hoe afkeer kan omslaan in haat: Het leven van Malvina Trifković. (1971) De orthodox opgevoede Servische Malvina trouwt met de katholieke Tomislav uit Kroatië, maar verlaat hem voor diens zuster. Dit overschrijden van alle religieuze, politieke en culturele grenzen in een introverte samenleving maakt haar gehaat en moet zij met de dood bekopen. Haar echtgenoot had het huwelijk doen ontbonden op grond van “onweerstaanbare haat”, die kon worden vastgesteld “zonder verplichting de oorzaak te noemen waaruit die is voortgekomen. Het is ook geen vereiste dat die onweerstaanbare haat wederzijds is; het is voldoende als een van beiden de ander haat, zelfs al zou die ander in het geheel geen haatgevoelens koesteren”, betoogt hij. Die haat is er nu eenmaal en dat is goed: “Wanneer we hem verliezen, zullen we er om treuren en ernaar verlangen.” Dat is haat die een eigen leven leidt. Haat als zingeving van het leven in een geborneerde wereld, achter muren. Haat tussen mensen die er al was voordat men elkaar ontmoet. Malvina schrijft haar broer dat deze haat niet alleen in strijd is met het gebod van de liefde, maar ook gekunsteld, ‘een misverstand’. Het is een projectie, zonder zin of reden, behalve dan dat het object van de haat, de ander, ‘anders’ is. Van domheid komt afkeer, van afkeer komt haat, ‘onweerstaanbare haat’: haat bij voorbaat, haat als schild tegen mogelijk komend onheil, als pantser tegen verandering. Haat die kennelijk al bestond vóór de ontmoeting met de vreemdeling hoeft niet gerationaliseerd te worden. Die haat is geen reactie op onheil dat heeft plaatsgegrepen - het is geen wraak - maar een anticipatie op wat komen gaat en vermeden moet worden. Dat is haat als een combinatie van angst, afkeer en zelfbevestiging. In het verhaal van Kovač leidde die combinatie zowel in het katholieke Kroatië als het orthodoxe Servië en het Islamitische Bosnië tot grof geweld. Het zaad van het verlangen naar de geborgenheid van het eigen volk werd rondgestrooid, de afwijzing van de vreemdeling werd bon ton. Eng nationalisme ging samen met een introverte religie, seksuele ongelijkheid, etnische discriminatie en een benepen burgerlijke moraal. Zo resulteerde een dwangmatige afkeer van andere culturen in een giftige cocktail van geweld. Maar daar hebben we binnen het hedendaagse beschaafde, liberale en tolerante Europa toch een eind aan gemaakt? Heus? Ook bij ons in Europa wordt xenofobie gemanipuleerd en de eigen identiteit gecultiveerd, door opiniemakers en politici die er kennelijk belang bij hebben dat de cirkelgang van de samenleving gesloten blijft, het eigen volk ‘zuiver’, en de grenzen dicht. En degenen die zich laten manipuleren hoeven hun afkeer van de vreemdeling niet eens uit te dragen: onverschilligheid volstaat. Onverschilligheid jegens mensen die worden uitgesloten, hetzij omdat die het economisch niet meer kunnen bijbenen (Shaw), hetzij omdat zij ons comfort en onze veiligheid dreigen te verstoren (Lancaster), hetzij omdat ze gewoon ‘anders’ zijn (Kovač). Sinds de eeuwwisseling vallen deze drie redenen steeds meer met elkaar samen. De armste groepen in de onderklasse zijn zwart, of vrouw, of inheems, of alle drie. Ze hangen een ander geloof aan, horen tot een andere etnische identiteit, dragen het etiket van mensen met een immigratieachtergrond, of van alles wat. Net als Tomislav jegens Malvina achten we ons als Europeanen en Amerikanen jegens Afrikanen, Arabieren en Latino’s niet eens meer verplicht de specifieke reden te noemen waarom wij hen van ons weghouden. Wie dat toch benoemt, bijvoorbeeld jegens vrouwen die een boerka dragen, neemt zijn toevlucht tot een argument pour besoin de la cause: ‘In Nederland zijn we gewend elkaar in de ogen te kijken’, of: ‘de publieke veiligheid is in het geding’, of: ‘u wordt als vrouw onderdrukt en we helpen u daartegen in geweer te komen”. Maar we bedoelen: we willen het nu eenmaal niet en je hebt je maar aan te passen. In zijn essay The Other (2006) pleitte Ryszard Kapuscinski voor een beschavingsoffensief, gebaseerd op respect voor de menselijke waardigheid van ieder individu, ongeacht welk verschil dan ook, en gericht op dialoog, wederzijds begrip en besef van saamhorigheid. Een dergelijk pleidooi zou eigenlijk niet meer nodig zijn sinds de aanvaarding van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, maar de praktijk leert anders. De cocktail smaakt nog steeds en er wordt ruimschoots bijgeschonken. In 2002 nam ik deel aan een VN conferentie over armoede en duurzame ontwikkeling. We vergaderden in een conferentiecentrum in de welvarende wijk Sandton van Johannesburg. De meeste deelnemers logeerden in hotels in de buurt. We vormden er een soort enclave. Johannesburg stond niet bekend als een veilige stad en daarom werden we beschermd door toegangspasjes, hekken en gewapende militairen. Buiten de hekken stonden toeschouwers te kijken hoe wij bedrijvig het conferentiecentrum en de hotels in en uit liepen. De meesten kwamen uit het naburige Alexandra, een township die ik eerder had bezocht, met half gebouwde huizen, slechte daken, zonder riolering en drinkwater. Het was beschamend. Plotseling besefte ik: dit zijn de mensen over wie we het hebben - werkloos, dakloos, haveloos - en ze praten niet mee. Datzelfde jaar stapte ik uit de politiek. Ik was drie decennia actief geweest. In Johannesburg besefte ik: we waren wellicht van goede wil, maar niet radicaal. Wij die voor ons zelf veiligheid, zekerheid en comfort hebben geregeld door anderen er onder en er buiten te houden zullen in deze nieuwe eeuw een grote stap terug moeten doen. Het gaat om omgekeerd delen, niet van de groei, maar van alle bronnen van bestaan. En de mensen buiten het hek hebben het recht op het eerste woord. |
|