Full Prof Bram Peper (1940-2022)In: Jaarboek Parlementaire Geschiedenis 2023. Nijmegen: Centrum voor Parlementaire Geschiedenis, pp.137-140Ik ontmoette Bram Peper in de jaren zestig. We werkten allebei aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam. We waren Rotterdammers, jong, kritisch en links. Dat laatste was eigenlijk iedereen in die tijd. Maar niet altijd op goede gronden, vonden we. Je moet eerst nadenken, zei Bram, en dan een stuk schrijven. We schreven, met enkele anderen in Rotterdam die zich verwant voelden met Nieuw Links, “Mooi rood is niet lelijk”, een bundel artikelen over politieke thema’s. We gingen naar Amsterdam om het aan te bieden aan Han Lammers, auteur van “Tien over Rood”. Dat boekje vonden we niet zo goed. We waren links en arrogant. Het openingsartikel, “Democratie in dienstverband - Over de noodzaak tot democratisering van het arbeidsbestel” was van de hand van Peper. Het was een doorwrocht stuk over de democratisering van de onderneming, die zonder vermaatschappelijking van diezelfde onderneming weinig zin zou hebben. Wie dat stuk nu leest wordt getroffen door drie gedachten die in zijn latere werk centraal bleven staan. Hij toonde zich wars van utopie: “De linkse beweging heeft al veel te lijden gehad van utopisme; veel bewegingen zijn in papier gestikt”. Volgens hem konden Idealen pas zinvol op papier worden gezet, na een grondige analyse van de realiteit. Voorts: Democratie moet je leren. “Mondige burgers worden niet geboren, die worden gemaakt”. Daarom is maatschappelijke discussie tussen mensen die elkaar serieus nemen essentieel. “Wie niet serieus tracht de democratie in alle levensvormen wortel te laten schieten, legt de basis voor een radicalisering die uitloopt op dictatuur”. Ten slotte: Graaf als onderzoeker dieper dan een “vragenlijstje waaruit de mening van de bevolking wordt afgeleid. Socialistische politici begaan een onvergeeflijke fout wanneer zij de structuurgebondenheid van die meningen niet onderkennen”. (1) Peper bleef verbonden aan de Erasmus Universiteit als medewerker van Jacques van Doorn, met wie hij niet alleen als socioloog verwantschap, maar ook omdat van Doorn nooit aarzelde dwarse standpunten in te nemen. In 1969 promoveerde hij bij hem op een proefschrift over welzijnsbeleid en maatschappelijk opbouwwerk. Enkele jaren later werd hij een veel geraadpleegd adviseur rond het kabinet Den Uyl. Op het ministerie van CRM adviseerde hij minister Harry van Doorn en staatssecretaris Wim Meyer. Ter voorbereiding van de onafhankelijkheid van Suriname schreef hij samen met Jan Breman ten behoeve van de regering in Paramaribo een beleidsnota over het sociale beleid aldaar. Die nota verdween echter tot teleurstelling van de auteurs in een la. Dat er spanning zat tussen de uitgangspunten die Peper in het Mooi rood-artikel had geformuleerd, leerden we als politici werkende weg, soms met struikelen en opstaan. Den Uyl begreep het ‘t beste: je moet goed luisteren naar de mensen, maar ook leidinggeven en daarbij geen utopische beloften doen die niet kunnen worden waargemaakt. Er veranderde op het terrein van democratisering en vermaatschappelijking minder dan we hoopten. De economische orde waarin we probeerden onze idealen te verwezenlijken liet zich niet gemakkelijk veranderen. Sommigen raakten teleurgesteld. Maar Peper herhaalde zijn advies: “Schrijf een stuk”. Ik hoorde hem dat regelmatig zeggen tijdens bijeenkomsten van de Steenwijkgroep, genoemd naar de plaats waar we elkaar ontmoetten. Sommigen van ons zaten dicht bij de macht, anderen schopten er tegenaan, allen waren aangestoken door de idee van ‘de verbeelding aan de macht’. Wie in die bijeenkomsten bleef kankeren omdat de politieke ontwikkelingen hem niet zinden, kreeg het advies te beginnen met dat maar eens op papier te zetten en dieper door te denken. Wie in het wilde weg ideeën lanceerde die ver verwijderd stonden van wat ooit haalbaar zou zijn kreeg hetzelfde advies: “Schrijf een stuk, dan kunnen we erover discussiëren”. Hij gaf zelf het voorbeeld. Zijn stukken waren altijd analytisch goed doordacht en met argumenten onderbouwd. Er volgden discussies en de gesprekspartners werden weer enthousiast. Soms waren de schrijfsels te doorwrocht en liepen de discussies dood, maar er viel in ieder geval een hoop te doen en Peper bleef zelf niet achter de schrijftafel zitten. Denken, schrijven, debatteren en doen, dat was Peper in eigen persoon. Hij werd benoemd tot hoogleraar sociologie aan de Erasmus Universiteit, maar hij bleef politiek actief. Hij werd vicevoorzitter van de PvdA. Het was de tijd van Andre van der Louw en Ien van der Heuvel, bevlogen doeners. Hij hield ze bij de les. Daarbij schrok hij er niet voor terug standpunten in te nemen die bij zijn medestanders niet altijd in goede aarde vielen. Links streefde naar maatschappelijke integratie van groepen met een migratieachtergrond, maar dan met behoud van eigen culturele identiteit. Dat laatste vond Peper niet verstandig en hij aarzelde niet dat uit te spreken. Toen in 1980 Bouterse in Suriname een coup pleegde, zei hij daar begrip voor te hebben: als een zo klein leger een geslaagde coup kan uitvoeren “moet die wel door het volk gesteund worden”. (4) Dat leek mij niet helemaal in overeenstemming met zijn waarschuwing van destijds om niet alle meningsuitingen voor lief te nemen en hun structuurgebondenheid te onderkennen. Bouterse c.s. hadden niet geaarzeld mensen met een andere mening te intimideren en gevangen te zetten. Peper begreep dat zelf ook, bracht een bezoek aan het land, maar veranderde niet van opvatting en beargumenteerde dat in een nota en een artikel in Socialisme en Democratie. Hij schreef dat de regering van Suriname hem had verzekerd dat de burgerrechtelijke rechtsgang zou gelden. De laatste berichten wezen daar ook overduidelijk op, verklaarde hij. (5) Daarover verschilden we van mening en ik kreeg helaas gelijk: een jaar later vonden de 8 decembermoorden plaats. Maar Peper had niet zomaar wat geroepen vanaf de zijlijn. Hij had zich vergist, maar hij had zich er in ieder geval in verdiept, was ernaartoe gegaan en had een beredeneerde analyse gepresenteerd. Denken, schrijven, doen en je nek uitsteken. De mooiste combinatie daarvan kon hij uitleven in zijn geliefde Rotterdam. In 1982 werd hij er burgemeester, als opvolger van zijn vriend Andre van der Louw. De begrippen ‘stedelijke en sociale vernieuwing’ kwamen uit zijn koker. Hij nodigde Wim Kok uit te komen kijken en wist politiek Den Haag te ervan overtuigen dat het roer om moest. Rotterdam werd meer leefbaar. Dat begrippenpaar werd door anderen geijkt, maar hij was begonnen en maakte het waar. De stad werd ook mooier, veel mooier dan toen wij er studeerden. We bleven elkaar op vele terreinen tegenkomen, op een gegeven moment ook in het tweede kabinet Kok. Er was een nieuwe generatie opgekomen, net als wij destijds jong en kritisch, sommigen links, maar dan een beetje anders, velen neoliberaal. Ook toen bleef Peper onvermoeibaar schrijven. Voor sommigen was dat vermoeiend, maar zo was hij nu eenmaal: denken, ideeën op papier zetten en sleuren, zodat tenminste iets verandert. Soms lukte dat niet, bijvoorbeeld toen een nota die hij had geschreven voor een kabinetsdiscussie met de voeten op tafel ongelezen in een la belandde. Maar hij wist: zoiets kon gebeuren. Soms lukte het wel, zoals toen hij als speechschrijver van Wim Kok woorden in diens mond legde, uitgesproken tijdens de Den Uyllezing van 1995, over het ‘afschudden van ideologische veren als een bevrijdende ervaring’. (6) Het was een belangwekkende rede, maar op de analyse die Peper had gepresenteerd reageerde niemand meer, omdat iedereen het alleen nog maar had over die opvallende woorden. Wat Kok echte bedoelde en ook uitdrukkelijk verwoordde in de slotzinnen van zijn toespraak zei - “In een democratie die van en voor iedereen wil zijn laten we niemand los. Zo eenvoudig is het dus” - was niets minder dan een ideologisch geïnspireerd politiek program. De visie die in deze rede werd verwoord lag in het verlengde van Pepers artikel in Mooi rood is niet lelijk, een kwart eeuw eerder. Peper en Kok waren het volmondig eens, maar het werd door weinigen begrepen. Wie jarenlang zijn nek uitsteekt krijgt tegenstanders. Er is altijd wel iets te vinden dat tegen je kan worden gebruikt. Twee jaar nadat hij in 1998 in het kabinet Kok 2 minister van Binnenlandse Zaken was geworden moest Bram Peper aftreden om zich te kunnen verdedigen tegen beschuldigingen als zou hij tijdens zijn burgemeesterschap slordig zijn omgegaan met overheidsfinanciën. In het rapport van het onderzoek naar deze zogenaamde bonnetjesaffaire presenteerde de prestigieuze accountant KPMG suggestieve beweringen die door slechte dan wel kwaadwillige lezers konden worden beschouwd als een bewijs van zijn schuld. De PvdA liet hem vallen. Er werd nagetrapt, Peper moest het veld ruimen en het zelf maar verder uitzoeken. Dat deed hij dan ook. Hij ging in de aanval, met stukken en argumenten en kreeg na vele jaren alsnog gelijk. Althans, van de rechter. Politiek bleef hij afgeschreven. Hij is niet de enige PvdA politicus die dat is overkomen. Maar hij hield zijn rug recht en bleef door terug te vechten overeind. Hoe dat moest wist hij nog uit zijn tijd als spits van het Haarlemse RCH, waar hij topscorer was geweest. Zijn medespelers waren profvoetballers; hij was de enige amateur en schopte het tot midvoor van het Nederlandse amateur voetbalteam. Hij dacht er over profvoetballer te worden, zag daar vanaf en ging in Amsterdam voetballen bij AFC en later bij VOC in Rotterdam. Dat gaf hem de ruimte om zich op drie andere terreinen - wetenschap, politiek en openbaar bestuur - te ontwikkelen tot een echte Full Prof. Jan Pronk Noten
|
|