Praten met oud-minister Jan Pronk (69) over Afrika, leidt bijna vanzelfsprekend tot een terugblik op de
decennialange westerse ontwikkelingshulp. “We hebben er een heleboel verkeerde dingen gedaan.” En:
“Het karakter van de hulp moet wijzigen”, zegt hij realistisch, met de kennis van vandaag. “Ik ben een
voorstander van internationale sociale hulp.”
“Moeizaam”, antwoordt Jan Pronk zacht, als we vragen hoe hij de politieke, economische en sociale staat
waarin Afrika zich bevindt zou typeren. Om vervolgens een van zijn eerste tours d'horizon te maken langs feiten
en waarnemingen, uitmondend in een redenering, die voelt als een college. “Economisch is het Afrika heel
redelijk gegaan, de laatste vijftien jaar. In een aantal landen is een zekere middenstand ontstaan, een groep
die het beter krijgt. Helaas heeft de economische crisis een behoorlijke dip in die groei geslagen.”
“Het continent heeft gigantische veranderingen doorgemaakt. Toen ik studeerde lag de gemiddelde levensverwachting
in Afrika lager dan veertig jaar. Die is gestegen tot rond de zestig. Een enorme toename van
de welvaart. Helaas is daar een grote klap in gekomen door aids. Daardoor is de levensverwachting in een
aantal landen gedaald. Een andere indicator is dat de armoedebestrijding stagneert. De inkomensverdeling is
ongelijker geworden. Verder slaat de verslechtering van het klimaat vooral neer in Afrika. Je zou kunnen zeggen
dat de grens tussen vruchtbaar en onvruchtbaar verschuift naar het zuiden. De schaarste aan vruchtbare
grond en water leidt in bepaalde gebieden tot conflicten. Door migratie naar het zuiden, nemen die verder
toe. Bovendien is de urbanisatie groot. Er is een stedelijk proletariaat ontstaan, waardoor de politieke onrust
groter is geworden.”
“Die conflicten nemen een steeds complexer karakter aan. De sociale, tribale, economische, religieuze, culturele
en milieudimensie raken met elkaar verweven. Dat maakt de conflicten moeilijker te adresseren en te beperken.
Tot zover de globale karaktertrekken. Het is natuurlijk moeilijk om Afrika als één geheel te zien. Als
analist en student van ontwikkelingsprocessen ben ik overal ter wereld in toenemende mate onder de indruk
geraakt van wat ik noem de specificiteit. De verschillen zijn belangrijker dan de overeenkomsten. Het is wel
goed om een beetje te denken in systemen, modellen en algemeenheden. Anders raak je het zicht helemaal
kwijt. Maar je moet er heel gauw doorheen prikken naar een specifieke situatie. Dan zie je dat het in bepaalde
landen beter gaat. Botswana, Ghana, Senegal, Mozambique, maar ook Tanzania, hoewel dat corrupter
is dan we gehoopt hadden.”
Zijn er universele succesfactoren die aan betere prestaties ten grondslag liggen?
“Het belangrijkste is naar mijn mening of een regering kiest voor een beleid ten gunste van de gehele bevolking.
Een beleid dat zo direct mogelijk is gericht op onder meer voedselzekerheid, basisgezondheidszorg en
basisonderwijs. En vergeet niet de toegang tot schoon drinkwater en sanitaire voorzieningen. Een dikke twee
miljard mensen moet het zonder dat laatste doen. Dat heeft grote consequenties voor de volksgezondheid, de
weerbaarheid van mensen. Een land redt het niet met uitsluitend economische groei. Deze leidt namelijk tot
uitstel van armoedebestrijding en tot snelle verbetering van de situatie aan de bovenkant. Dus tot meer ongelijkheid.
Dus ook tot grotere conflictpotenties. Aan armoedebestrijding zou ik daarom een zeker surplus aan
economische groeimogelijkheden opofferen. Waarschijnlijk groei je sneller als je alles concentreert op
degenen die het al goed hebben en die een marktvraag kunnen uitoefenen dan wanneer je je richt op onderwijs
aan meisjes ergens ver weg op het platteland. Maar ontwikkeling is meer dan groei.”
BASISVERZEKERING
In die armoedebestrijding moet ook een degelijk stelsel van sociale voorzieningen komen, stelt Pronk. “Bijvoorbeeld
een algemeen systeem van ziektekostenverzekeringen. Daar heb je wel een zekere massa voor nodig.
En je moet er voor zorgen dat dit systeem niet leidt tot grotere verschillen. Het is niet zo moeilijk om een basisverzekering
op te zetten voor de hogere en middenklasse. Je zult in het systeem echter elementen moeten opnemen ten gunste van de onderklasse, die over het algemeen grotere gezondheidsproblemen heeft. Zo'n
systeem is, ook politiek, niet makkelijk te realiseren. Zuid-Afrika en enkele West-Afrikaanse landen kennen
lovenswaardige pogingen met bemoedigende resultaten. Ik vind het zeer nastrevenswaardig en ook wenselijk
dat daar internationale bijstand aan wordt gegeven.”
In de vorm van?
“Technische bijstand en financiering voor de opzet van dergelijke systemen. We hebben heel veel ontwikkelingshulp
gegeven. We moeten daarmee doorgaan, maar het karakter moet wijzigen. Ik ben niet meer zo
voor het geven van budgetsteun aan een land. Deze hebben we decennialang toegepast. In een aantal landen
met succes. Die hebben geen budgetsteun meer nodig. In landen waar de steun geen succes had, moet
je kijken naar de redenen daarvan en iets anders verzinnen. Ik ben een voorstander van internationale sociale
hulp. We vinden het moreel én economisch gewenst dat sociale zekerheid een essentieel onderdeel is van
onze nationale samenleving. Want te veel armoede is een conflictoorzaak en brengt de stabiliteit van de economie
in gevaar. Bovendien is het verstandig om de onderkant economisch op te tillen vanwege de vraaguitoefening.
Die sociale zekerheid kun je ook voor grotere eenheden inrichten, zoals de EU. Langzamerhand
wordt de wereld eveneens zo'n eenheid. Daarin hoort ook als eis dat de ongelijkheid niet te groot wordt, al
was het maar om de stabiliteit in stand te houden. Daarom kies ik voor een wereldveiligheidsnet. Met zo'n
stelsel aan sociale zekerheid moet je klein beginnen. Bouw het stap voor stap op in landen die daartoe bereid
zijn.”
Hoe financier je dat?
“Om te beginnen door daar een internationaal fonds voor te creëren. Natuurlijk moeten de landen zelf de financiering
op een gegeven moment overnemen. Maar nu is het belangrijk om initiatieven te katalyseren.
Begin met startfondsen, maar maak landen niet weer structureel afhankelijk van het buitenland.”
Dat laatste ligt wel voor de hand.
“Daar moet je dan ook harde afspraken over maken.”
Met regeringen die dat willen.
“Exact. Maar ook met bedrijven. Weliswaar zit je dan in een beperkte sector. Maar je kunt je voorstellen dat het
voor bedrijven van belang is dat ze hun sociale vangnet na verloop van tijd uitbreiden naar bijvoorbeeld een
district. Neem de aidsbestrijding. Het is voor bedrijven in Afrika van belang dat hun werknemers goede toegang
hebben tot gezondheidsvoorzieningen zoals medicijnen. Maar het is in wezen ook in hun belang dat de
familie en de dorpen soortgelijke voorzieningen krijgen. Sommige bedrijven zien dat in. Je kunt je dan voorstellen
dat als een bedrijf een goede basis biedt, je uit publieke fondsen die extra's helpt financieren.”
Wel weer een typisch westerse manier van ontwikkelingshulp. Moeten we niet, net als de Chinezen, louter
investeren in bijvoorbeeld infrastructuur, in ruil voor grondstoffen? De Afrikanen blijken er blij mee te zijn.
En ze zijn blij dat ze af zijn van de westerse betutteling. “Dat laatste kan ik me goed voorstellen. We hebben ook
een heleboel verkeerde dingen gedaan in Afrika. In wezen zijn we na de dekolonisatie, tussen ongeveer
1945 tot 1975, gewoon doorgegaan om de economische verhoudingen te bestendigen ten gunste van onszelf.
Grondstoffen hier naar toe halen, onze bedrijven daarheen en zwaar gesubsidieerde westerse landbouw
exporteren. Daarbij wilden we graag regimes die ons gunstig gezind bleven. Dat leidde tot handhaving van
slecht bestuur aldaar. Landen die deze situatie wilden veranderen, werden uitgestoten, met alle nadelige consequenties
van dien. De Fransen liepen hierin voorop. De regimes in hun voormalige koloniën waren weinig
geïnteresseerd in de eigen bevolking. Des te meer waren ze Parijs gunstig gezind. Alleen als het de spuigaten
uitliep, veranderde dat, zoals in 1979 toen Frankrijk een staatsgreep regisseerde tegen dictator
Bokassa van de Centraal-Afrikaanse Republiek.”
“Die neokoloniale verhoudingen zijn er nog steeds. We zeggen bijvoorbeeld dat het heel verstandig is om te
komen tot agrarische vrijhandel. Maar het heeft jaren geduurd voordat we daar iets aan gingen doen. Intussen
hebben we onze landbouw dermate gestimuleerd met subsidies dat onze technologische voorsprong niet
meer is in te halen door de Afrikaanse kleine boer. Deze kan op zijn eigen binnenlandse markt niet meer concurreren
met wat wij daar naar toe brengen. De Afrikanen vinden dat met twee maten meten. Afrika heeft
dan ook niet meer hulp nodig, maar een einde aan dergelijke knelpunten, zoals protectionisme. Neem de
intellectuele eigendomsregels die onze technologische vindingen zodanig beschermen dat derde wereld landen
bijvoorbeeld geen goedkope medicijnen tegen aids kunnen maken. Verder bevissen we de wateren rond
Afrika op een niet duurzame manier. Dat is kwalijk op zichzelf. Maar het bedreigt ook kleine vissers in hun bestaan.
Het is lastig voor Afrikaanse landen om zich tegen dergelijke knelpunten te verzetten. Ze willen niet in
conflict komen met Europa. Het is dan ook makkelijker om hulp te vragen.”
DWAALWEGEN
“Wat de Chinese aanwezigheid betreft: het is goed dat Afrikaanse landen het westen en China een beetje tegen
elkaar kunnen uitspelen. Daar komt bij dat kritiek op de Chinese aanwezigheid ons niet past. Toch ben ik het
niet eens met de Chinese aanpak. Een aantal Afrikaanse landen gaat dat ook wel inzien. China is vooral geïnteresseerd
in geopolitieke aanwezigheid, in grondstoffen.In ruil daarvoor investeren ze. Deze Chinese 'hulp' bestaat
louter uit Chinese technologie en mensen. Maar leidt deze hulp tot veel werkgelegenheid? Het westen
heeft juist geleerd dat dingen veel meer bottom-up moeten gebeuren, zo goed mogelijk ingebed in de samenleving
en niet al te massaal. Leer bedrijven Afrikaanse deskundigheid op te bouwen. De Chinezen
hebben dat nog niet in de gaten. Maar ze komen wel weer van die dwaalwegen terug.”
Zouden bedrijven die veel geld verdienen in Afrika niet verplicht moeten worden een deel ervan daar te herinvesteren?
“Nee. Ik ben een voorstander van een scheiding tussen publiek en privaat. Enerzijds moeten bedrijven geen
subsidies kunnen krijgen van westerse regeringen om daar te investeren en handel te drijven. Dat is aan de
markt. Anderzijds moet je consequent zijn en niet verlangen dat bedrijven een deel van hun inkomsten gaan
herinvesteren. Ik verwacht wél dat ze netjes opereren. Dat ze eerlijke lonen en prijzen betalen, niet corrumperen,
behoorlijke arbeidsvoorwaarden bieden en het milieu niet verpesten. Dat is veel belangrijker dan
verplicht meer investeren in het desbetreffende gebied. Dat is ook niet duurzaam. Bij economische tegenwind
zullen bedrijven dergelijke initiatieven weer als eerste afstoten. Ik vind dus ook niet dat pensioenfondsen uit
morele overwegingen zouden moeten investeren in Afrika. Je kunt wél investeren vanuit een bedrijfseconomische
optiek, waarbij het de vraag is of de deelnemers aan het fonds de specifieke risico's in Afrika willen
nemen.”
Hoe ziet de 'hoopvolle pessimist' de toekomst van Afrika?
“Sommige landen zijn pas minder dan veertig jaar zelfstandig. Zo'n eerste fase heeft altijd een conflictmatig
karakter, net zoals wij dat in Europa eeuwenlang hebben meegemaakt. Geen enkele Afrikaanse staat heeft
haar grenzen mogen trekken. Dat hebben wij gedaan. Het knappe is ze het allemaal geaccepteerd hebben
omdat ze niet met elkaar in conflict wilden komen bij de onafhankelijkheid. Die grenzen liepen dwars door de
woon- en leefgebieden van stammen heen. Volkeren werden bij elkaar gevoegd. Dat leidde tot veel binnenlandse
conflicten. De Afrikaanse Unie en de Veiligheidsraad van de VN willen graag dat al die staten blijven
zoals ze zijn, om afscheidingen en daarmee gepaard gaande conflicten te voorkomen. Maar kan dat? Misschien.
De burgeroorlog tussen Noord- en Zuid-Soedan heeft decennia geduurd. Er is nu vrede. Is die houdbaar?
Is het een levensvatbare staat? Zeer de vraag. Dus. Afrikaanse landen hebben meer tijd nodig om een natie
te worden met een economie die wat voorstelt. Ze hoeven daarbij niet zo veel tijd te nemen als wij in Europa
hebben gedaan. Maar je moet niet denken dat het in een paar decennia is geklaard.”