Jan Pronk

"Geur van massamoord zal ik altijd herkennen"

In: Trouw, 24 april 2018

Originele artikel, 186KB

Zijn nieuwe boek ‘Strijd rond de grote meren’ heeft Jan Pronk opgedragen aan de artsen en staf van de afdeling cardiologie van het universiteitsziekenhuis in Bern. Want zonder hen was dit boek er niet geweest. Was hij er niet meer geweest. Toen hij vorig jaar vakantie vierde in Zwitserland, werd hij getroffen door een ernstig hartinfarct. “Het was kantje boord”, zegt hij in een klein fris kantoortje dat hij als emeritus professor in het Institute of Social Studies in Den Haag mag gebruiken.

Toen hij enigszins was opgekrabbeld besloot Pronk zich helemaal toe te gaan leggen op schrijven. “Het hielp me enorm bij mijn herstel.” Het is weliswaar al zijn zevende boek maar het eerste waarin hij niet vooruitkijkt, maar terugblikt. En wel op de roerige jaren tussen 1994 en 1998 toen hij zich als minister van ontwikkelingssamenwerking intensief bezighield met de conflicten in Centraal-Afrika. De genocide in Rwanda, de burgeroorlogen in Congo en Burundi en de crisis rondom de opvang van miljoenen vluchtelingen. Persoonlijke politieke memoires moesten het worden. “Niet op mij toegespitst maar op de gebeurtenissen waar ik bij betrokken was, die ik heel intensief van binnenuit heb meegemaakt.” Pronk dook voor dit boek zijn eigen archief in. Iets wat hij al heel lang van plan was maar steeds had uitgesteld. “Maar op een gegeven moment kan het te laat zijn.”

Zo’n 22.000 handgeschreven velletjes verzamelde hij tijdens zijn politieke loopbaan. “Gewone multomapblaadjes. Op elke reis nam ik een stapeltje mee met een kaftje eromheen. Dat kostte ook helemaal geen ruimte. ” Hij maakte notulen bij vergaderingen en aantekeningen tijdens bezoeken in het veld. Om er orde in te scheppen legde hij een kaartsysteem aan. “Twee kaartenbakken vol met lemma’s heb ik.” Dat hij voor zijn terugblik als eerste bij de R van Rwanda uitkwam, was geen toeval.

“Dit was het ergste wat ik had meegemaakt. Ook al kun je erge dingen eigenlijk niet met elkaar vergelijken. Ik heb ook heel veel nare dingen in Bosnië, Somalië en Sudan gezien. Maar wat er in Rwanda gebeurde was zo massaal onmenselijk. Je kunt het voor zo’n klein land vergelijken met de Holocaust op de Joden in Europa in zijn totaliteit. Dat is natuurlijk een veel groter aantal geweest maar op een grotere bevolking. Het was de massaliteit in een heel kort moment. Toen het losbarstte in april 1994 heeft het ongeveer drie maanden geduurd waarin zo’n kleine miljoen mensen zijn vermoord. Erger kan het niet.”

Een glimp van wat zich afspeelde in Rwanda kreeg Pronk te zien toen hij vijf weken na het begin van de genocide naar de Rusumo-brug over de Kagera-rivier was afgereisd, bij de grens tussen Rwanda en Tanzania. “Heel veel dode lichamen stroomden onder mij door. Bij een aantal van hen waren ledematen of hoofden afgehakt. Ze waren het pigment kwijt omdat ze lang in het water gelegen hadden. Je zag ook geen bloed meer. Het ging maar door.”

‘We hebben gefaald’

In het halve uur dat hij daar stond, zag hij al honderd lichamen. Op die brug voelde Pronk piëteit met de slachtoffers, zo schrijft hij in zijn boek, maar ook schuldgevoel: ‘We hebben het niet goed gedaan, we hebben gefaald.’ Dit boek is daarom niet alleen een reflectie, een analyse van de gebeurtenissen maar ook een poging om rekenschap af te leggen over het gevoerde beleid. De internationale gemeenschap had de ogen gesloten voorafgaand aan de genocide en zich doof gehouden toen die in volle hevigheid werd uitgevoerd, concludeert Pronk. “Vanuit het Westen hebben we de zaak behoorlijk laten lopen. Heel wat mensen hadden gered kunnen worden als er tijdig was opgetreden en als de commandant van de VN-missie ter plekke, Romeo Dallaire, bijvoorbeeld het groene licht had gekregen om te doen wat hij nodig achtte.” Ook hijzelf, erkent Pronk, had zich niet diepgaand op de hoogte gesteld van de ontwikkelingen in het land. Niet in de jaren tachtig toen hij binnen de VN verantwoordelijk was voor besprekingen over hulp aan de armste landen waartoe ook Rwanda behoorde. “Het binnenlandse conflict tussen hutu’s en tutsi’s kwam toen onvoldoende aan de orde. Ik had er waarschijnlijk meer aan kunnen doen.” En later als minister toen hij Rwanda eind jaren tachtig van het lijstje afvoerde van landen waar Nederland zich met ontwikkelingssamenwerking op wilde concentreren. ‘Ik trok die streep verkeerd’, schrijft hij erover. “Het was wel te beargumenteren want Rwanda kreeg veel hulp vanuit de Europese Unie en van Frankrijk en België maar achteraf betekende het minder presentie van Nederland.” In strijd met Pronks eigen filosofie waarin hij brede aanwezigheid en aandacht voor mensenrechten centraal stelde. “Terugkijkend heb ik het op beide punten kennelijk laten lopen. Het had beter gekund.”

‘Opluchting’

Pronk voelde ‘opluchting’ toen hij dat gevoel van medeverantwoordelijkheid kon overbrengen tijdens de eerste herdenking, een jaar na de genocide. “Ik was als enige buitenlander, naast de VN-vertegenwoordiger gevraagd om te spreken.” Hij voelde dat hij werd aangesproken, persoonlijk maar ook als vertegenwoordiger van het Westen dat had weggekeken. “Zonder dat ik daarvoor het mandaat had, heb ik toen toch namens de hele internationale gemeenschap het woord gedaan.” De schaamte probeerde hij over te brengen, dat de wereld niet in staat was geweest de massamoord te voorkomen. Een heel indrukwekkende bijeenkomst herinnert Pronk zich. Tienduizenden mensen waren naar de berg Rebero gekomen. Ze liepen met borden rond met teksten als ‘Where were you?’ “Het was dood- en doodstil.”

Had hij ook zijn multomapblaadjes nodig om dit soort persoonlijke ervaringen van zich af te schrijven? “Nee die hielpen mij vooral om analytisch, intellectueel, rationeel te verwerken. Wat is er echt gebeurd, wat is er echt gezegd. Natuurlijk was ik wel emotioneel betrokken maar het was belangrijk om mij daar niet door te laten overweldigen. Voor al die militairen en hulpverleners was het veel moeilijker. Ik kwam en ging.” Hulpverleners van wie de inzet zo groot was terwijl ze zo in de steek waren gelaten, aldus Pronk. “Ik moest er zijn vond ik. Ik kon niet veilig achter mijn bureau blijven zitten terwijl er mensen in het veld zaten voor wie ik misschien wel medeverantwoordelijk was dat ze waren uitgezonden. Bovendien als je de situatie ter plekke ziet, met mensen spreekt 5 of het nou slachtoffers, daders of hulpverleners zijn 5, dan kun je betere en sneller beslissingen nemen. Tijdens vergaderingen met ministers in Den Haag, met Europese ministers of bij de Verenigde Naties.”

Het is een tip die hij zijn studenten ook altijd heeft meegegeven. “Ga, kijk, luister, voel, proef en ruik wat er gebeurt.” De geur van massamoord zal Pronk herkennen. Omdat hij hem zelf geroken heeft. Bijvoorbeeld in het hotel Mille Collines waar hij tijdens zijn bezoeken aan Rwanda vaak verbleef. In het hotel waren veel mensen die daar tijdens de genocide hun toevlucht hadden gezocht, vermoord. “Het kan zijn dat ik het mij een beetje heb verbeeld maar die geur is mij jarenlang bij gebleven.”

Erbij zijn, niet wegkijken. Dus ging Pronk met de blauwhelmen mee op pad. Om het belang van de VN-vredesmissie in te kunnen schatten. Ze kwamen in het dorp Kigapaga terecht waar het doodstil was en alle deuren open stonden. Iedereen in het dorp was vermoord. De dode lichamen lagen op straat tussen hun persoonlijke bezittingen. “Foto-albums, maar ook speelgoed van de kinderen.” Even was hij bezorgd toen hij de paniek zag bij de blauwhelmen toen er verderop schoten klonken. “Zij zaten in zo’n ongelooflijk trauma. Er waren tien Belgische soldaten vermoord. Ze wisten ook dat de Veiligheidsraad de zaak wilde terugbrengen van 5000 militairen naar 500.”

Bij terugkeer pleitte hij in Den Haag  nogmaals voor Nederlandse deelname aan de VN-missie, maar kreeg nul op het rekest. “Dat soort teleurstellingen was ik wel gewend. Ik weet hoe politiek werkt. Soms krijg je iets gedaan en soms niet. En dan ga je gewoon verder.”

Verder ging Pronk, hij bleef onderhandelen in het gebied van de Grote Meren. Hij liep alle conferenties af, praatte met leiders uit de hele regio. Moest een inschatting maken. Waren de Rwandese leider Kagame en de Congolese Kabila te vertrouwen? Zouden zij zich aan hun woord houden? Hij sprak over civiele-militaire samenwerking, tuigde een trojka van EU-ministers op. En bleef noteren.

Wijze lessen

Nu hij alle aantekeningen weer door zijn handen heeft laten gaan, komt de reflectie vanzelf. Wijze lessen heeft Pronk er in het boek niet te dik bovenop willen leggen. “Maar ze zitten er wel impliciet in hoor!” Dat het Westen nog altijd wegkijkt bijvoorbeeld. En dat het zo weer kan gebeuren. “Wie praat er nog over de over Centraal- Afrikaanse Republiek of over Darfur? In heel West- Afrika vinden mensenrechtenschendingen plaats. Misschien nog niet op de schaal als destijds in Rwanda, maar het loopt al verkeerd.” Over Congo en Burundi is hij ronduit pessimistisch.

Rwanda, zo concludeert Pronk in zijn boek, is er bovenop gekomen. Ook al is hij zeker nog bezorgd over de veiligheid en de mensenrechten in het land. Erheen kan hij niet meer. De man die voor zijn werk de hele wereld rondreisde en het liefst ‘in ’t veld’ verbleef mag van de artsen niet meer vliegen. Dramatisch doet hij er niet over. “Ik heb heel veel slechte eigenschappen maar een goede eigenschap is dat ik mij heel makkelijk aanpas. Zolang ik nog kan, ga ik schrijven.”

Pronk heeft nog heel wat boeken voor de boeg. Even gunt hij zichzelf wat rust en dan zal hij opnieuw zijn kaartenbak induiken. De ‘S’ is aan de beurt, van Sudan of Suriname.

Jan Pronk. ‘Strijd rond de grote meren’. LM Publishers, 24,50 euro.