Jan Pronk

"Je denkt aan oorlog, niet aan genocide"

Vice Versa, Summer 2004

Rwanda was een schoolvoorbeeld van ontwikkeling. Veel organisaties, waaronder SNV, waren in het land aanwezig toen in april 1994 de hel losbarstte. Had niemand iets van de voorbereidingen door hutu-extremisten gemerkt? Tien jaar na dato maken enkele betrokkenen de balans op. De lessen van 1994.
Peter Vermaas
Kigali, maart 1994. Het is onrustig in de Rwandese hoofdstad. Al maanden trouwens. Maar het lijkt erger te worden. Al is, zeggen de mensen die erbij waren, moeilijk te herleiden waaraan die onrust nu precies te merken is. Aan de wegversperringen misschien. Het wordt steeds lastiger de controleposten van leger en politie te passeren. VN-troepen die toezien op de handhaving van het Arusha-akkoord komen er nog redelijk makkelijk voorbij. Voor ontwikkelingswerkers is het al moeilijker, maar het gaat nog wel. 'Gewoon wat extra gas geven, dan kunnen ze niks', zegt een van hen. Maar Rwandezen, en dan vooral de minderheid van tutsi's en gematigde hutu's, lukt het soms niet meer de wegversperringen te passeren. Ze verdwijnen. Of ze komen op mysterieuze wijze om het leven.
Die informatie is bekend bij ontwikkelingswerkers. Soms horen ze wat 'via via', soms zijn ze zelf getuige van een incident. Met honderden zijn ze begin jaren negentig aanwezig. Want Rwanda is een 'goed ontwikkelend land', schrijft de Zwitserse wetenschapper Peter Uvin in zijn boek Aiding violence; The development enterprise in Rwanda (1998). Het land wordt door de gemeenschap van ontwikkelingsorganisaties zelfs beschouwd als een 'model voor ontwikkeling in Afrika': op bijna alle indicatoren scoort Rwanda in de jaren 1991-1993 naar tevredenheid. Het BBP groeit omdat er meer wordt geproduceerd en de dienstensector sterk uitbreidt; voedsel is voor bijna iedereen beschikbaar en het aantal mensen dat tegen ziektes is gevaccineerd schiet omhoog. Niet alleen in Kigali, maar tussen zowat alle duizend heuvels van het Midden-Afrikaanse land rijden terreinauto's van non-gouvernementele organisaties af en aan om, met kennelijk succes, het leven van de Rwandezen te verbeteren.
De meeste steun komt van België. De voormalige kolonisator tekent voor het gros van de bilaterale hulp en levert bovendien het dragende contingent vredessoldaten. Vijfhonderd goedbewapende para's maken van de te kleine vredesmacht van generaal Roméo Dallaire toch nog een aardig legertje. De meeste andere westerse landen weigeren kort na de publieke vernedering van de Amerikanen in Somalië troepen te leveren. Afrika, dat is van een andere orde. De meeste blauwhelmen worden die dagen naar voormalig Joegoslavië gestuurd. Naar Rwanda gaan ontwikkelingswerkers, geen vredessoldaten. Naast de Belgen zijn het de Duitsers, Fransen, Amerikanen, Zwitsers en Canadezen - in die volgorde - die in de periode 1991-1993 de hulp domineren. Nederland is een relatief kleine donor. Rechtstreekse bilaterale hulp wordt niet gegeven. Alleen via SNV, in die tijd nog semi-overheid, en mede-financieringsorgansaties die op kleine schaal lokale partners steunen, is Nederland present.
Pim de Keizer was indertijd velddirecteur van SNV. Hij reisde in de eerste maanden van 1994 regelmatig op en neer naar Nederland. 'Iedere keer dat ik dan weer aankwam in Kigali, merkte ik dat de gordel iets strakker was aangehaald. Dat het grimmiger werd. Op straat ontstonden steeds hachelijker taferelen. Het was een soort anarchistische situatie waarin mensen om de raarste dingen konden worden opgepakt. Al maanden was er geen minister voor Justitie, obscure groeperingen maakten op straat de dienst uit. De rechtsstaat wankelde.'
In Den Haag had hij contact met Louise Anten. Zij was vanuit het SNV-hoofdkwartier verantwoordelijk voor Rwanda. 'Natuurlijk voelde je dat de spanning opliep', zegt ze. 'Maar het gevoel dat alles langzaam maar zeker misgaat heb je wel vaker in Afrikaanse landen. Voor ons ging het conflict in Rwanda om een groep rebellen die vanuit het noorden probeerde de regering over te nemen. We wisten niet dat er een essentieel onderscheid tussen hutu en tutsi bestond. Nooit hebben we langs die lijnen gedacht. Zelfs van onze staf kenden we de etnische achtergrond niet. Je denkt aan oorlog, niet aan genocide.'
Maar dan wordt het 6 april. Vlak voor de landing op de luchthaven van Kigali wordt het vliegtuig van president Habyarimana neergehaald. Hij komt terug van weer een onderhandelingssessie in Arusha (Tanzania) met de Rwandese oppositie en de tutsi-rebellen van het Rwandan Patriotic Front (RPF) die vanuit het noorden proberen de hutu-regering omver te werpen.
Wie het toestel heeft neergehaald is tot op de dag van vandaag onduidelijk. Radicale hutu's die vinden dat 'hun' president te toegeeflijk is geweest tegenover de oppositie en het op democratisering gebrande westen? Of zijn het, zoals de Franse onderzoeksrechter Jean-Louis Bruguière onlangs beweerde, de RPF-rebellen van Paul Kagame zelf geweest?
Voor het verloop van de navolgende honderd dagen, maakt het niet uit. De geest is uit de fles, het moorden in Rwanda begonnen. Tutsi's, gematigde hutu's en ook de westerse expats zijn hun leven niet meer zeker. Ontwikkelingswerkers worden geëvacueerd en de Belgische VN-troepen worden na de moord op tien van hen compleet teruggetrokken. In honderd dagen komen, volgens schattingen van de Belgische hoogleraar Filip Reyntjens, meer dan een miljoen mensen om het leven.
De hele wereldgemeenschap was in de maanden voorafgaand aan de volkerenmoord in Rwanda aanwezig. Terwijl goedbedoelende ontwikkelingswerkers hun projecten draaiende hielden, werd tot in detail een van de omvangrijkste genociden sinds de Tweede Wereldoorlog gepland en voorbereid. Er waren wapenopslagplaatsen, er circuleerden dodenlijsten en de populaire radiozender Mille Collines zond onophoudelijk boodschappen uit over tutsi-'kakkerlakken' die vernietigd moesten worden. Maar de meeste ontwikkelingswerkers wisten van niets.
Toch druppelden er in 1992 al berichten binnen van etnisch geïnspireerde massaslachtingen in de Bugesera-regio. Enkele honderden tutsi's werden in wat later 'de generale repetitie' is gaan heten over de kling gejaagd. Een commissie van enkele non-gouvernementele organisaties die zich bezighielden met democratisering en mensenrechten deed in samenwerking met onder andere Human Rights Watch en Rwanda-specialist Reyntjens onderzoek naar de mensenrechtenschendingen. Ongeveer een jaar voorat de genocide feitelijk begon werd het rapport in Brussel aan de media gepresenteerd. 'Het is dus niet zo dat de internationale gemeenschap niet verwittigd was van grootschalig geweld', zegt Reyntjens nu. Maar, erkent hij, de term 'genocide' is toen nog niet gevallen. 'We hadden het over georkestreerde destabilisering.'
Het Nederlandse Novib was een van de organisaties die meebetaalden aan het onderzoek. 'Er was meer aan de hand dan alleen een oprukkende rebellenbeweging', wist Peter Oosterveer die indertijd als projectmedewerker op kantoor in Den Haag met Rwanda was belast. 'Het was duidelijk dat er op vrij grote schaal langs etnische lijnen mensenrechtenschendingen plaatshadden. Ook hadden we de indruk dat er tot op hoog niveau steun was voor dit geweld. Hoe hoog precies, dat wisten we niet.' Novib hield zich niet alleen bezig met de reguliere ontwikkelingsprogramma's, zegt Oosterveer, maar steunde via versteviging van de civil society ook democratiserings- en mensenrechtenprogramma's. 'De Koude Oorlog was net voorbij', zegt hij. 'Veel mensen waren positief over democratisering. Het was in West-Afrika gelukt, dus waarom zou het in Midden-Afrika niet kunnen?'
Maar het dictatoriale regime van president Habyarimana moest van democratisering niets van hebben. De Nederlandse consul in Rwanda, in het dagelijks leven vertegenwoordiger bij bierbrouwer Heineken, werd zelfs op het matje geroepen toen Novib de lokale partners voor een bijeenkomst naar Scheveningen haalde. Oosterveer: 'We hoopten allemaal dat er een politieke oplossing zou komen in Arusha. Maar ook na publicatie van ons rapport werd de situatie eigenlijk alleen maar ernstiger. Toen er steeds meer vertegenwoordigers van politieke partijen werden neergeschoten en het RPF in 1993 vol in de aanval ging, vervloog de hoop.' Ongeveer twee keer vloog Oosterveer in die tijd naar Rwanda. Op 8 april 1994 zou hij andermaal vertrekken. Maar die vlucht werd geannuleerd.
Anders dan Novib was SNV met een complete staf van uitgezonden medewerkers in het land aanwezig. Tot op de dag dat de genocide begon, draaiden de projecten door. 'Op het moment dat de spanningen oplopen denk je vooral aan de veiligheid van je eigen mensen en aan de vraag of je je werk goed kunt blijven doen', zegt Louise Anten. 'Wij zaten met projecten op het platteland en volgens onze inschatting kon dat wel doorgaan. Achteraf ga je de signalen natuurlijk heel anders interpreteren. Als we toen hadden geweten dat er dodenlijsten en wapenopslagplaatsen bestonden, dan hadden we mogelijk een andere analyse gemaakt.'
In het noorden werd vanwege het opstomende RPF-leger het programma stilgelegd. Medewerkers moesten verhuizen, kantoren ontruimd. Dat was de taak van Pim de Keizer, die 'wegens personele problemen' versneld door SNV naar Rwanda was gestuurd maar de achtergrond van de situatie nog niet door en door kende. 'Door die personele problemen én door de infiltraties in het noorden, stond er een enorme druk op het programma', zegt hij. 'We moesten voor sommige regio's de afweging maken of we er goed aan deden om te blijven. Op het platteland hoor je wel verhalen, maar die verhalen waren in mijn ogen niet alarmerend genoeg. Onze mensen waren ervan overtuigd dat wat ze deden opbouwend was en zelfs bedoeld kon zijn om een stootkussen aan te leggen tegen de opstapelende spanningen. Misschien dat we de zaak eerder hadden kunnen platleggen, maar dat deden we niet. We stroopten de mouwen op en keken hoe we onze doelstellingen nog konden halen. Je kunt als schipper besluiten om niet uit te varen als er slecht weer dreigt, maar je kunt evengoed zeggen: ik vaar uit en ik ga pas terug als het water tot aan de lippen komt. Zo redeneerden wij ook.'
Maar het water stónd hem op zijn nieuwe post al zowat tot aan de lippen. 'Ik heb behoorlijk wat gereisd,' zegt De Keizer, 'maar wat ik in Rwanda aantrof, dat had ik nog nooit gezien. Het was een ontwrichte samenleving. Grimmigheid alom. Wil je daarin mee gaan? Je kunt de mensen die het nodig hebben de rug toekeren, maar je kunt ook doorgaan met je werk om mensen weer een ander perspectief te geven.' Er waren 'kribbigheden' in de contacten met Nederland, geeft De Keizer toe. Den Haag begreep niet in welke omstandigheden hij zijn werk moest doen. 'In de benarde situatie waarin ik verkeerde had ik het gevoel dat ik te weinig support kreeg vanuit Den Haag. Een enkele keer stond ik op het punt om minister Pronk persoonlijk op te bellen om hem daarvan deelgenoot te maken. Maar dat deed ik niet. Als je in zo'n situatie zit, dan maak je alles gewoon iets groter dan het is, prentte ik mezelf in.'
Had hij Pronk wel gebeld, dan was achteraf de kritiek mogelijk wat milder geweest. Niet dat de toenmalige minister voor Ontwikkelingssamenwerking zelf alles had zien aankomen, nee, ook voor hem was het neerstorten van het presidentiële vliegtuig 'een grote verrassing' geweest en de gebeurtenissen die daarop volgden zag hij weliswaar met eigen ogen, maar gingen ieder bevattingsvermogen te boven. Pronk betrok zijn informatie in de maanden voorafgaand aan de aftrap voor de genocide bij de Tanzaniaanse autoriteiten en bij de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid. Hij wist niet anders of het ging goed met de door Nederland betaalde vredesonderhandelingen in Arusha. 'De president was behoorlijk tegemoetkomend geweest', zegt Pronk. 'Natuurlijk liep het langzaam, maar zo gaat dat met vredesonderhandelingen. Het ging in ieder geval duidelijk vooruit. Ik had uit geen enkele bron aanwijzingen dat het anders zou zijn.'
Via 'de binnenlijnen', zoals Pronk het noemt, kwam geen informatie. Nederland had in Rwanda geen ambassade en bij SNV hoefde hij voor een grondige analyse van de politieke situatie in Rwanda niet aan te komen. 'Er werd ongetwijfeld goed vakmatig werk geleverd, maar dit leek losgekoppeld te zijn van een analyse van het ontwikkelingsproces in de samenleving zelf', zegt Pronk. 'Ze waren zo druk bezig met hun eigen activiteiten in specifieke sectoren dat ze geen kijk meer hadden op het politieke en sociale proces in de totale samenleving.' Zoiets zie je vaker gebeuren, zegt Pronk. 'Een procesbenadering is reuze interessant, maar behoort wel aan te sluiten bij het proces in het land. Het is kortzichtig wanneer projecten van ontwikkelingsorganisaties loszingen van de realiteit van de samenleving. Je moet de situatie bestuderen, vragen stellen, ze beantwoorden, luisteren, analyseren, schrijven en terugkoppelen. Je geeft mensen vertrouwen door ergens aanwezig te zijn. Dan moet je ook bereid zijn een visie uit te dragen.'
Peter Uvin concludeert in Aiding violence over de hulpverlening aan Rwanda: 'Alle ontwikkelingshulp is politiek.' Dat lijkt Pronk uit het hart gegrepen. 'Je kunt je in een ontwikkelingsproces nooit a-politiek opstellen. Dat is volstrekt onmogelijk. Ontwikkeling is een politiek concept waarbij het draait om schaarste, om verdeling, om structuurverandering. Ook als ontwikkelingswerker ben je dus altijd politiek bezig', zegt hij. 'Wel moet je ervoor zorgen dat je geen partij wordt in het proces. Wanneer dat toch gebeurt, dan zul je je presentie anders vorm moeten geven. Tussentijds vertrekken, dat nooit.'
De kritiek van de oud-minister is niet nieuw. Toen duidelijk werd dat de voorbereidingen voor een massale slachting van tutsi's al maanden voor april '94 aan de gang waren en niet alleen bepaalde groepen Rwandezen in Kigali, maar ook de Fransen en de top van de VN-troepenmacht daarvan op de hoogte bleken te zijn geweest, heeft hij de SNV-staf gewezen op de gebrekkige analyse. 'Ik heb me dat heel erg aangetrokken', zegt Louise Anten. Pronk heeft deels gelijk, vindt ze. 'Door onze personeelsproblemen en door de inhoudelijke vragen over ons programma waren we te veel naar binnen gericht. Maar dat onze projectbenadering niet werkte, kwam natuurlijk ook door de situatie waarin we zaten. Het liep niet omdat het land niet meer liep. We hebben snel de conclusie getrokken dat het allemaal aan ons lag, terwijl we misschien hadden moeten bedenken dat er in onze omgeving iets finaal fout zat.' Maar, denkt Anten, misschien was het van SNV'ers in het veld 'gewoon wel iets te veel gevraagd om zonder contacten op regeringsniveau of binnen de internationale gemeenschap' met een sluitende analyse te komen. 'Dat is normaal gesproken echt de taak van een ambassade. Het is niet aan SNV om precies de politieke context van een land in de gaten te houden. De Belgen en de Fransen hadden goede contacten. Maar zij hebben hun informatie bewust niet met ons gedeeld.'
SNV was vooral actief in de 'operationele ontwikkelingshulp', vergoelijkt de Belgische Rwanda-specialist Filip Reyntjens. 'Dan bekijk je de zaak nu eenmaal niet macro maar micro. Dat geldt net zo goed voor enkele van de Belgische organisaties. Die verrichten heel eerzaam werk: ze kijken of het water wel op de goede plaats bovenkomt en of de terrassen wel netjes worden aangelegd. Wanneer je bezig bent vanuit de hoofdstad een civiele samenleving op te bouwen, dan maak je waarschijnlijk hele andere analyses.'
Daarbij, zegt Anten, staat Rwanda bekend als 'het land van de desinformatie'. 'Mensen delen hun informatie niet makkelijk met anderen.' Dat beaamt Reyntjens. 'In Rwanda krijg je slecht zicht op onderhuids politiek geweld. De mensen zijn verschrikkelijk gesloten. Dan kun je wel proberen lokale expertise aan te trekken, maar je hebt geen zicht op wat mensen na hun werk doen en laten. Moet je je boekhouder op het werk vragen wat hij privé van tutsi's vindt? Al had je dat gevraagd, dan nog had je waarschijnlijk niet meer duidelijkheid gekregen. Veel hutu's hadden zelf ook niet voorzien dat ze hun tutsiburen zouden uitmoorden. Ze handelden uit angst. Vanaf 7 april is iedereen opgezweept en volkomen gek geworden. Wie niet voor ons is, is tegen ons - was ook toen het credo. Moordde je niet mee, dan ging je er zelf aan.'
Hoe ondoorgrondelijk de Rwandezen ook mogen zijn, het zit Louise Anten dwars dat ze ook niet van de 'haatradio' van Radio Télévision Libre des Mille Collines op de hoogte was gebracht. Dat was immers een open bron, zij het in een taal die voor de uitgezonden medewerkers uit Nederland niet te verstaan was. Anten: 'Maandenlang zijn ze aan de gang geweest. En ik wist daar in Den Haag niets van. Onze lokale staf moet dat geweten hebben en wij hadden dat moeten oppikken. Je denkt dat je als SNV'er vanuit een basis van vertrouwen met mensen samenwerkt, op het veldkantoor en in de projecten. Maar je hebt toch een paar dingen verkeerd ingeschat als dit soort zaken niet in gesprekken vermeld wordt. We hadden twee Rwandese program officers en overal in het land counterparts. Ze zullen het beschouwd hebben als een zaak waarop ze niet trots waren, op iets dat je niet tegen een blanke gaat zeggen. Wat dat betreft waren er lacunes bij onze eigen Rwandese staf en de collega's in de projecten.'
Dat bleek niet het minst toen in 1996 de mensenrechtenorganisatie African Rights onthulde dat de gewaardeerde SNV-medewerker Innocent Mazimpaka zelf een niet onaanzienlijke rol had gespeeld in de slachting. Met een Suzuki met SNV-logo zou hij zowel gewapende hutu's als potentiële tutsi-slachtoffers naar dezelfde zogenaamd veilige kerk hebben vervoerd. Daar deed zich een ongekend bloedbad voor. African Rights meldde dat SNV, overtuigd van de onschuld van Mazimpaka, de man zelfs had geholpen het land te ontvluchten. Hij kreeg promotie en schopte het tot de SNV-burelen in Benin. De Keizer: 'Tot op de dag van de evacuatie heb ik met Mazimpaka opgetrokken. We werkten uitstekend samen. Er was geen enkele aanleiding om hem niet te vertrouwen. Wat er daarna is gebeurd? Geen idee. Hij moet zijn meegesleurd. Achteraf is het makkelijk een zwart-wit oordeel te vellen. Maar de tragiek is dat de hele samenleving op de helling ging. Mensen werden aangestoken door wat er gebeurde.' Mazimpaka is voordat hij door het Rwanda Tribunaal berecht kon worden overleden.
Het is half april als vrijwel alle westerlingen uit Rwanda zijn geëvacueerd. Alleen het gedecimeerde VN-leger van Roméo Dallaire blijft, maar kan door een gebrekkig mandaat niet optreden. Als het moorden al enkele weken bezig is, hoort Peter Oosterveer de Britse onderzoeker Alex de Waal van African Rights voor het eerst het woord 'genocide' gebruiken. 'Dat is schokkend. Het is nogal een stap voordat je zoiets accepteert', zegt de voormalige Novib-medewerker. Ook de Nederlandse minister Pronk gebruikt het beladen woord. Terwijl het moorden nog in volle hevigheid bezig is, bezoekt Pronk begin mei Rwanda. Samen met de Franse oud-minister Bernard Kouchner ontmoet hij vlak over de grens met Oeganda RPF-leider Kagame. Hierna slaagt Pronk erin alleen - 'zonder medewerkers; het was te gevaarlijk' - zelfs Kigali te bereiken. Hij spreekt daar met de verbitterde generaal Dallaire en hij bezoekt een dorp dat helemaal is uitgemoord. 'De lijken lagen er nog. Ik heb de genocide geroken.' In Rwanda wordt etnisch gezuiverd, verklaard hij bij terugkomst in Nederland.
Pronk zal Rwanda nog talloze malen bezoeken. De RPF-regering krijgt van hem het voordeel van de twijfel. Al in december 1994 komt Paul Kagame naar Den Haag. In nooit geopenbaarde besprekingen wordt in Hotel Des Indes overlegd over de instelling van een oorlogstribunaal. Pronk adviseert Kagame over zijn relatie met internationale instellingen en maakt van de gelegenheid gebruik om de nieuwe sterke man op het hart te drukken dat er koste wat kost geen bijltjesdag mag komen. 'Het is pretentieus te zeggen dat je ze in het gareel houdt, maar erbij blijven is ook heel wat waard. We toonden kritische betrokkenheid. Daardoor hebben we ze af en toe kunnen aanspreken op een manier die ze niet verwacht hadden. Je moet bijdragen aan wederopbouw én je moet er continu voor zorgen dat het conflict niet weer verder escaleert.' Die les trok Pronk niet alleen uit de crisis in Rwanda, maar eerder al uit Cambodja en Mozambique. Van een bescheiden donor vóór de genocide wordt Nederland in Rwanda na de genocide een van de belangrijkste financiers van de wederopbouw.
Zijn er andere lessen geleerd? 'Je moet alerter zijn en beter analyseren', concludeert Louise Anten, die net als Pim de Keizer niet meer voor SNV werkt. 'Wat dat betreft snijdt de kritiek van Pronk hout. Maar het is niet zo dat we het dan hadden zien aankomen. Dit heeft niemand voorzien. Dit was zo'n extreme situatie, zo onvoorstelbaar. Dingen die je je niet kunt voorstellen, kun je ook niet voorzien. Maar als je als SNV op tijd had willen reageren, dan had je programmatische conclusies moeten trekken. Maar ja, landbouwvoorlichters kunnen niet opeens politieke programma's gaan draaien.'
Novib had dat soort programma's wel. Maar heeft dat iets uitgemaakt? Terugkijkend, zegt Peter Oosterveer, zijn westerse hulpverleners te naïef geweest over democratisering in zo'n gecompliceerde samenleving als de Rwandese. 'We kenden de etnische geschiedenis van het land, maar we wilden die geschiedenis niet erkennen. Je gaat mensen niet vragen naar hun etnische achtergrond. Bovendien had ik de indruk dat veel mensen het zelf ook niet wisten. We hamerden dus op verbetering van de mensenrechtensituatie en op een sterke civil society. Daarmee hebben we aan een deel van de problematiek aandacht gegeven. De omvang van het conflict en de potentiële risico's hebben we absoluut onderschat. We gingen voorbij aan waar het in Rwanda werkelijk om draaide. Etniciteit was wel degelijk een belangrijk oriëntatiepunt vaoor mensen. Maar wat moet je daarmee als westerse ontwikkelingsorganisatie? Ik vraag het me tot op de dag van vandaag af.'
Bronnen
Pyt Douma, The Netherlands and Rwanda; A Case Study on Dutch Foreign Policies and Interventions in the contemporary conflict history of Rwanda (Clingendael, Conflict Research Unit 2000)
Gérard Prunier, The Rwanda Crisis; History of a Genocide 1959-1994 (1995)
Peter Uvin, Aiding Violence; The Development Enterprise in Rwanda (1998)