Jan Pronk

Betsy Groen van Prinsterer: een diepgelovige vrouw met een groot hart

Toespraak bij de boekpresentatie van: Edith Schouten, Zoveel liefde, Historische roman over Betsy Groen van Prinsterer - van der Hoop (1807-1879). Haags Historisch Museum, Den Haag, 25 april 2018

Edith Schouten en ik zijn oude vrienden, schoolvrienden zelfs. Ik heb haar vaak gevraagd, te vaak misschien, hoe ver zij was gevorderd met het schrijven van dit boek. Dat heeft zij misschien als druk ervaren, maar het was oprechte interesse. En vandaag zijn we, met haar, erg blij dat het boek verschenen is.

Ik heb Edith ook wel eens gevraagd aan wie zij van plan was het eerste exemplaar aan te bieden. Als ze dan zei daar nog niet over te hebben nagedacht – logisch, want dat doe je pas in het laatste stadium – suggereerde ik een paar namen, vooral van Christelijke politici, ook vrouwen. Edith hoorde ze minzaam aan, maar liet zich er niet over uit. Wie schetst mijn verbazing toen ik twee weken geleden haar uitnodiging kreeg om het eerste exemplaar van in ontvangst te nemen. Dat lag niet voor de hand. Ik sta niet in de traditie van Groen, of van de beweging van Anti Revolutionairen. Ik zat op een Christelijke bewaarschool, - zo heette dat toen nog steeds - een Christelijke lagere school, een Christelijk Lyceum met een sterk gereformeerde signatuur, ging op zondag twee maal naar de kerk, was tijdens mijn studie lid van een Christelijke studentenvereniging: SSR: Societas Studiosorum Reformatorum Roterodamensis, maar ging daarna een andere kant op.

Ik was Praeses geweest van die vereniging en Ad Schouten, de latere echtgenoot van Edith, was mijn opvolger. We hadden gediscussieerd over de Wijsbegeerte der Wetsidee - Vollenhoven, Dooyeweerd en Mekkes - en hielden ons bezig met levensbeschouwelijke vragen over ethiek en politiek. Maar uiteindelijk koos ik levensbeschouwelijk voor andere leermeesters: Barth, Banning, Buskes, Berkhof, Bonnhoeffer. En in politiek opzicht sloeg ik, in plaats van te kiezen voor een Christelijke politieke partij, een andere richting in: de Doorbraak. Die beweging was mede gebaseerd op de gedachte dat Christenen er goed aan doen samen met anderen politieke doeleinden na te streven, ondanks verschillende religieuze uitgangspunten, althans wanneer zij een gemeenschappelijke visie hebben op de maatschappij, de publieke zaak en het algemeen belang.

Onveranderlijke waarheden

Dat is radicaal anders dan wat Groen van Prinsterer voorstond. Groen heeft, zoals Edith Schouten beschrijft in deze roman over het leven van diens echtgenote, talloze tegenstanders gehad: niet alleen conservatieven en liberalen zoals van Hall en Thorbecke, maar ook Christen politici zoals van der Brugghen, die kozen voor een tussenweg, voor het compromis, dan wel voor een minder sterke band tussen Gods Woord en het politiek handelen. Met socialisten heeft hij de degens nauwelijks gekruist. Die speelden nog geen rol in de Nederlandse politiek. De sociaaldemocratische beweging moest nog op gang komen, net als trouwens de volksbeweging van antirevolutionairen waarvoor Groen de grondslag had gelegd. Die werd pas na zijn overlijden een politieke beweging, toen Abraham Kuijper de leiding overnam. In politiek opzicht kun je je qua ideologie en maatschappijbeschouwing geen grotere tegenstelling indenken dan tussen deze twee bewegingen. Daarom lag het dus niet voor de hand dat ik, als principiële sociaaldemocraat, het eerste exemplaar in ontvangst zou nemen van een roman over het leven van de echtgenote van de meest principiële Christenpoliticus in Nederland ooit, niet alleen tijdens de negentiende eeuw, maar misschien wel vanaf Willem van Oranje tot op de dag van vandaag.

Groen had, mede onder invloed van zijn vrouw, een scherp oog voor sociale noden en steunde Betsy in haar diaconale werk naar vermogen. Dat vermogen was groot en de geboden steun navenant. Maar Groen verwierp de gedachte van de volkssoevereiniteit, een van de uitgangspunten van de sociaaldemocratie. Zoals gezegd, hield hij zich meer bezig met de strijd tegen liberalen, conservatieven en zogeheten ethische Christenen, dan met die tegen socialisten. Maar wellicht waardeerde hij socialisten vanwege het feit dat zij, net als hij zelf, uitgingen van een principiële wereldbeschouwing en daaruit systematische politieke consequenties trokken. Groen en Marx, dan wel Domela Nieuwenhuis, gingen immers uit van wat Groen noemde “onveranderlijke waarheden”.

Dat begrip komt in deze roman meer dan eens  voor. Onveranderlijke waarheden. Dat zijn dogma’s, met een Hoofdletter. Edith Schouten beschrijft in dit boek de rol die dergelijke grondbeginselen hebben gespeeld in het leven van Groen zelf, en ook in dat van Betsy. Dat was niet omdat Groen het haar opdrong. De schrijfster maakt duidelijk dat Betsy haar man volgde, maar toch haar eigen keuzes maakte, en dat Groen haar dan weer volgde, niet altijd van harte, maar wel met een groot hart. Zij beschrijft hoe Betsy zich ontwikkelde zich tot een autonome vrouw, geen feministe, maar wel zelf denkend en zelf doend. Wat beiden - Groen en Betsy - dachten en vonden is in deze roman prachtig verwoord in de gesprekken die plaatsvonden, tussen hen tweeën en met familie en vrienden. Het boek staat vol met die gesprekken. De gedachten die daarin worden verwoord zijn direct te herleiden tot de geschriften van Groen, de boeken en artikelen die hij schreef, de manifesten en verweerschriften door hem opgesteld en de toespraken door hem gehouden, vooral als parlementariër.

Daar staan parels in. Ik citeer er een paar. In een van die gesprekken zegt Groen:

“Als men God niet erkent als zijn Heer, leiden vrijheid, gelijkheid en broederschap, de beginselen van de Franse revolutie, tot onvrijheid, ongelijkheid en vijandschap”.

Eigenlijk betekent dit dat, hoe belangrijk vrijheid, gelijkheid en broederschap ook mogen zijn, er een dieper liggende waarde is die van die drie één samenhangend en onveranderlijk beginsel maakt, en die voorkomt dat de wijze waarop vrijheid, gelijkheid en broederschap worden nagestreefd niet in hun tegendeel resulteren. Daar kan men het van harte mee eens zijn. Echter, dan rijst wel de vraag wat die dieper liggende waarheid is. Sommigen zullen die zoeken in de humaniteit, in de inherente waarde van de mens zelf. Groen zoekt die waarde elders: in God, diens Woord,  en in de manier waarop Gods Woord in ons land  na de Reformatie is geïnterpreteerd en vastgelegd in de Belijdenis geschriften.

Zo niet, dan gaat het fout, stelt Groen. Ik citeer weer uit de gesprekken: “Wanneer de norm van de waarheid niet meer in God en zijn Woord wordt gezocht, maar in de mens en zijn verstand, zullen Kerk en staat worden losgeslagen van de grondslag van het Christelijk geloof en vervallen in bewust gekozen ongeloof. Dat moet wel leiden tot het verlies van een moreel geheugen. Zo’n verlies kan alleen worden opgevangen door wetten en regels. Die worden een dwangbuis en dat leidt onvermijdelijk tot onvrijheid en dictatuur.” Want, zo schrijft Groen elders, “regelzucht is niet neutraal. Het geeft verlangen naar macht.” Hij komt daar nog vele malen op terug: “Wanneer rechten plaats maken voor belangen, en wanneer aan die belangen gezag wordt ontleend, ontstaat een drang naar almacht die mensen naar eigen inzicht bevoordeelt of achterstelt.”

Het is een systematische gedachtegang, met een bijna dwingende logica. En de waarschuwingen die Groen daarop doet volgen zijn terecht, tot op de dag van vandaag. Maar Groen verbindt er een tweede waarschuwing aan: dat alles zal leiden tot “het einde van de Christelijke staat en het begin van een geseculariseerde en straks zelfs volstrekt humanistische staat.”

Ik acht dat als sociaaldemocraat geen nachtmerrie, integendeel. Ook humanisten, conservatieven of liberalen stellen zich op als voorstanders van en geseculariseerde staat waarin humanistische waarden als de mensenrechten worden gegarandeerd. Echter, Groen debatteerde niet met vertegenwoordigers van deze politieke stromingen, maar met mensen die hij aansprak als mede Christenen in de politiek. Zijn waarschuwingen waren vooral aan hun adres gericht: Het gaat om meer dan Christelijke deugden. Die leiden tot een menselijke moraal zonder besef van de kracht van het geloof. Haal het kruis uit het Christendom en je krijgt en bloedeloze ethiek en uiteindelijk rationalisme”. En dan volgt een derde waarschuwing:  “Gelovigen die het alles relativerende rationalisme menen te bestrijden door te vluchten in een angstige en toegeeflijke theologie van het juiste midden, maken een grote vergissing.” Uit zo’n analyse vloeien consequenties voort voor politiek handelen, stelt Groen: “Wanneer een kabinet van gemiddelde protestantse strekking breekt met het antirevolutionaire gedachtengoed zal het uiteindelijk gaan dobberen op de stroom van andermans beginselen. Dan wordt, onder de dekmantel van het woord verzoening, de strijd tegen on-Bijbelse uitgangspunten opgeheven.” Onduidelijkheid kan Groen bepaald niet worden verweten. Daar was hij dan ook geenszins op uit, want, aldus een van zijn geliefde motto’s, “Van voorzichtig gefluister wordt niemand wakker”.

 

Geloven met het hart

 

Ging Betsy daarin mee? Betsy Groen van Prinsterer stond bekend als weldoenster. Zij werkte zelf hard mee, niet alleen met geld - veel geld want zij en haar man waren buitengewoon welgesteld - maar ook door steeds ter plekke te zijn bij alle projecten waartoe zij het initiatief had genomen: een naaischool, een bewaarschool, een weeshuis, huisvesting voor alleenstaande oudere vrouwen, een diaconessen ziekenhuis, en armenzorg in de sloppen van Den Haag. Zij ging er telkens weer naar toe, juist ook in buurten waar de Haagse elite zich liever niet liet zien. Het levert in deze roman beeldende beschrijvingen op van Den Haag, Scheveningen en Wassenaar: welvaart en armoede, dicht bij elkaar gelegen, rijtuigen en koetsiers, dronkenschap en kindersterfte, en een ook voor Betsy bijkans onoverbrugbare kloof tussen regenten en de onderklasse in de stad. Wat zij de armen wilde brengen was, zo zei ze, “inkomen voor het gezin en Bijbelkennis voor het hart.” Dat was in de negentiende eeuw echt Christelijke charitas, niet structureel, apolitiek, maar wel ruimhartig, ruimdenkend, royaal en oprecht.

De roman is vanuit Betsy geschreven. Qua karakter verschilde zij sterk van haar echtgenoot, maar zij stonden erg dicht bij elkaar. In het boek staat een prachtig citaat van de schrijfster Bosboom Toussaint, die in een brief aan een van haar vriendinnen schrijft over Groen en Betsy: “Wat een hoofd heeft hij en wat een hart zij! Zoveel liefde! Maar dat geestelijke klimaat waarin ze voortdurend bij God te rade gaan zou mij te weinig vrijheid geven.”

Als lezer van deze roman over Betsy ben ik geneigd het met Bosboom Toussaint eens te zijn. Ook raakte ik, al lezend, vaak geneigd niet de kant te kiezen van Groen en Betsy, maar van hun gesprekspartners, die waarschuwden tegen een al te consequent vasthouden aan beginselen. In deze roman komen ze allemaal voorbij: familieleden die een andere weg insloegen, vrienden die zich afkeerden, bondgenoten van eertijds die compromissen wilden sluiten om te voorkomen dat men op dood spoor zou raken. Dat gebeurde vaak toch wel, maar Betsy zowel als Groen zochten dan steeds een uitweg in bidden, Bijbellezen en stug doorwerken, zij in de stad en hij aan zijn boeken, vaak samen, omdat Groen lichamelijk verzwakte.

Al doende ontwikkelden ze een gezamenlijk moto: “Belijden, strijden en lijden zijn onafscheidelijk met elkaar verbonden en niet los verkrijgbaar”. Strijd, dat betekende voor Groen zowel als voor Betsy een opdracht vervullen: Gods Woord stelselmatig doordenken voor de verbanden van kerk, school en staat, daarvan getuigen en de consequenties van dat doordenken in de praktijk brengen.

Dat gaat ver. Betsy heeft het over “geloven met het hart”. Zo’n uitspraak komt dicht bij de typering gegeven door Bosboom Toussaint. Inderdaad, geloven gaat veel verder dan rationeel denken met het hoofd. Maar Betsy trekt uit de opdracht te ‘geloven met het hart’ een consequentie die weliswaar erg ver gaat, maar toch rationeel is en logisch, omdat die inherent besloten ligt in de omschrijving van het begrip ‘geloven’: “Geloven is overgave, zich overgeven, onderwerping”. Karakterologisch verschilde Betsy van Groen, maar zij kon net zo dwingend doordenken als hij.

Bij beiden, Groen en Betsy, leidde dat tot continue zelfpijniging. Malan, een prediker waar zij graag naar luisterden, reikte hen de zweep aan van de zelfkastijding, toen hij sprak over de onmogelijkheid van zelfreiniging: “Alleen genade reinigt de bron. Zich met eigen prestaties proberen  te reinigen, is geen vechten vóór God, maar tegen God. Je best doen helpt niet”. De rillingen lopen over je heen. Hoe moeilijk moet Betsy het hebben gehad toen zij probeerde een goed mens te zijn. Dat blijkt overduidelijk uit het dagboek dat Betsy schreef over de gesprekken die zij met haar man voerde tijdens de laatste twee weken op diens sterfbed. Groen: overmand door zondebesef en angst, telkens opnieuw, waarna hij zich tegen het einde volledig overgaf. Betsy: overmand door boosheid, op haar man omdat hij zich zo vaak terugtrok, maar ook op zichzelf, en dus overmand door schuldgevoel. Ook zij gaf zich uiteindelijk over, door zich het besef in te prenten vergeven te zijn. Wat hebben zij zichzelf aangedaan, dacht ik toen ik het las. Maar ook: wat heeft Edith Schouten dit indringend beschreven.

Zoveel liefde” is geen biografie, maar een roman. De schrijfster is dichtbij de feiten gebleven, maar zij heeft de ontelbare bronnen die zij voor haar roman – fictie dus – heeft geraadpleegd hertaald en geïnterpreteerd. Zij heeft verbanden aangebracht die mij er als lezer overtuigden dat het in het leven van Betsy waarschijnlijk zo heeft kunnen gaan. In de woorden van Hillary Mantel, een andere schrijfster van historische romans: “I am not claiming authority for my version; I am making the reader a proposal, an offer.”  Zo’n aanbod wordt ook gedaan aan de lezer van deze versie van het leven van een sterke vrouw die leefde in de negentiende eeuw, boeiend tot het eind.

                                                          *   *   *

Een persoonlijke opmerking tot slot.

Waarom heeft Edith Schouten deze roman geschreven? Zoals gezegd, het is een roman, geen biografie. En met romanpersonages mag een  auteur niet te worden vereenzelvigd. Maar toch, waarom de keuze voor Betsy en Guillaume Groen van Prinsterer? Ik vermoed dat Edith met hen een zekere verwantschap voelt. Ik zou dat heel goed kunnen begrijpen. Tijdens het lezen van “Zoveel liefde” over het echtpaar Groen van Prinsterer moest ik vaak denken aan de man die, vanaf onze schooljaren totdat onze wegen uiteen gingen, lang mijn boezemvriend was geweest: Ad Schouten, samen met Edith, zijn echtgenote. Ad dacht in de lijn van Groen en handelde daar naar toen hij in het midden van de jaren zeventig zijn zetel opgaf in de Tweede Kamer. Hij was parlementariër namens de Anti Revolutionaire Partij en trad opzij om principiële redenen: de vorming van het CDA zou naar zijn verwachting uitlopen op “dobberen op andermans beginselen”. Ad Schouten is veel te jong gestorven. Daarmee is ons iemand ontvallen die zich, naar mijn overtuiging, tot een eigentijdse Guillaume Groen van Prinsterer had kunnen ontwikkelen. Edith is doorgegaan, zorgend voor haar kinderen, in een groot gezin, daarna boeken schrijvend en getuigend over wat geloof en liefde vermogen, net als Betsy Groen van Prinsterer meer dan een eeuw daarvoor.     

 

Jan Pronk

Haags Historisch Museum, Den Haag, 25 april 2018

Toespraak bij de boekpresentatie van: Edith Schouten, Zoveel liefde, Historische roman over Betsy Groen van Prinsterer - van der Hoop (1807-1879). Franeker: Uitgeverij Van Wijnen (2018)