Jan Pronk

Links zonder grenzen

Jaap Kruithof Lezing, Gent, 24 februari 2011

 

Een paar weken geleden, toen we gebiologeerd zaten te kijken naar de televisie beelden van het Tahrirplein in Cairo, ontving ik een email van iemand die de ontwikkelingen in de regio en in Afrika al jaren lang nauwgezet volgt. Hij schreef  “Dictators en hun aanhang dreigen met chaos als hun hegemonie dreigt te stoppen. Het Westen dreigt met de macht van het Moslim fundamentalisme of met China. Opmerkelijke parallellen!” Hij had gelijk. President Mubarak claimde Westerse steun voor zijn regime, omdat anders de chaos zou uitbreken. Hij was de enige niet De Presidenten Karzai in Afghanistan en Zardari in Pakistan vertellen hetzelfde verhaal. Westerse regeringen denken langs dezelfde lijn. Zij geven steun omdat zij het voortbestaan van dit soort regimes in het belang achten van hun eigen nationale veiligheid. En als blijkt dat het regime uiteindelijk toch niet overeind zal blijven, eisen zij dat de overgang ordelijk en geleidelijk plaatsvindt, om de stabiliteit niet in gevaar te brengen. 

Maar om wiens veiligheid en wiens stabiliteit gaat het eigenlijk? Bij de omwenteling in Egypte uitten Westerse politici en opinieleiders de vrees dat de Moslim Broederschap in Egypte deel zou krijgen aan de macht. Zij waren bezorgd over de vrije vaart door het Suezkanaal en over de veiligheid van Israel. Het zijn legitieme politieke overwegingen, maar zij hebben weinig van doen met de veiligheid van de mensen in Egypte, die in opstand kwamen tegen jarenlange onderdrukking door het regime van Mubarak, tegen de willekeur van de Egyptische geheime dienst Savad, tegen de arrestaties, gevangenneming zonder vorm van proces, de noodtoestand en het politiegeweld.

Het Westen heeft decennia lang partij gekozen tegen groepen en bewegingen waarvan wordt verondersteld dat die de Westerse belangen zullen schaden. Dat Westerse belang is politieke stabiliteit, handhaving van de invloedssfeer of de status quo, omleiding van vluchtelingenstromen, toegang tot olie en mineralen, dan wel het zekerstellen van commerciële belangen, bijvoorbeeld die van de olie- en mijnbouw. 

Niet alleen het Westen heeft zich hieraan schuldig gemaakt. Rusland heeft altijd hetzelfde gedaan. En China volgt in Zuid Oost Azië en Afrika dezelfde lijn. Het is minder een kwestie van ideologie, dan wel van macht, grootmacht wel te verstaan. Maar het verschil is dat Westelijke landen de pretentie hebben op een andere manier politiek te voeren, niet alleen in het eigen land, maar ook ten opzichte van het buitenland. Het Westen beroept zich op waarden als vrijheid, recht, mensenrechten, humane ontwikkeling en democratie. Maar al deze waarden kwamen in verdrukking  toen om geopolitieke redenen gekozen werd voor steun aan regimes als die van Suharto in Indonesië en Pinochet in Chili, ondanks dat die regimes verantwoordelijk waren voor de moord op talloze burgers. Om soortgelijke geopolitieke overwegingen werden andere landen gedestabiliseerd, zoals Angola en Mozambique, toen deze, na zich eindelijk bevrijd te hebben van een vanuit het Westen opgelegd koloniaal juk, zich geconfronteerd zagen met rebellenbewegingen als Renamo en de UNITA, gesteund met geld en wapens vanuit datzelfde Westen.  In diezelfde periode veroorzaakte Texaco jarenlang een milieuramp van ongekende proporties, ter plekke wel omschreven als het Chernobyl van de Amazone, maar de onderneming - inmiddels overgenomen door Chevron - heeft zich tot nu toe middels juridische machinaties aan iedere verantwoordelijkheid weten te onttrekken. Eerst werd geëist dat eventuele processen alleen in Ecuador zelf zouden plaatsvinden. Toen die eis was ingewilligd verklaarde het bedrijf dat geen enkele uitspraak zou worden gehonoreerd, omdat het justitiële systeem in dat land inherent corrupt zou zijn. Vervolgens verklaarde een rechter in New York iedere financiële claim tegen het bedrijf buiten de orde, omdat de operaties van Chevron van vitaal belang zouden zijn voor de wereldeconomie.     

In de jaren negentig negeerde het Westen de burgeroorlog in Sudan, met ongeveer een miljoen slachtoffers in het Zuiden. Tien jaar later werd het bewind in Khartoem geen strobreed in de weg gelegd bij de genocide in Darfur. Er werd humanitaire hulp geboden en er werden  uitspraken gedaan voor de Bühne, maar geopolitieke belangen beletten een effectief optreden tegen de massaslachtingen zelf. Enkele jaren geleden drongen Westelijke landen aan op verkiezingen in Gaza, om vervolgens te eisen dat Hamas, de winnaar van regulier verlopen verkiezingen, zou worden uitgesloten van regeringsdeelname. Toen die eis niet werd ingewilligd werd alle steun ingetrokken. En eerder deze week waren we er getuige van hoe de Verenigde Staten een veto uitspraken over een Veiligheidsraadresolutie waarin een volkenrechtelijk alleszins gerechtvaardigde veroordeling werd uitgesproken over de bouw van Israëlische nederzettingen op de Palestijnse Westbank.    

Het zijn slechts enkele voorbeelden van een mismatch tussen geopolitiek en commercie enerzijds en mensenrechten en democratie anderzijds. Deels zijn zij van recente datum, deels gaat het om conflicten van enkele decennia geleden. Maar al deze situaties werken door tot op de dag van vandaag. 

Dat wordt in het Westen vaak vergeten, zoals ook de koloniale geschiedenis graag vergeten wordt: plundering van grondstoffen, uitbuiting van arbeiders, het opleggen van een eenzijdige productiestructuur, het afromen van het koloniale profijt, de willekeurig getrokken staatsgrenzen, vaak dwars door gezamenlijke woon- en leefgebieden heen, het verhinderen van de ontplooiing van autochtone culturen en van de eigen ontwikkeling van onderwijs en wetenschap, een eigen bestuur, een eigen staatsvorm, een eigen bedrijfsleven, eigen natievorming. Die wijd geschakeerde  onderdrukking heeft eeuwenlang de achterstelling van een groot deel van het Zuiden van de wereld bepaald. Ook na het bereiken van formele juridische onafhankelijkheid werkt dat door, economisch, sociaal, intellectueel, cultureel en politiek.

De koloniale tijd is in het Zuiden niet vergeten. Niet dat men haatdragend is. Integendeel, men beseft dat nadragen weinig zin heeft, omdat huidige generaties in het Westen niet zelf verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor de slavernij, de uitbuiting en de mensenrechtenschendingen van destijds. Dat men in het Zuiden bereid is dit onderscheid te maken, komt deels doordat het huidige Westen pretendeert positieve waarden uit te dragen: soevereiniteit, mensenrechten, democratie. Maar men beseft ook dat veel onrecht uiteindelijk gepleegd werd door de eigen locale machthebbers. Die werden weliswaar gesteund, zo niet gebruikt, door koloniale overheersers, maar de steun was minder direct zichtbaar dan de repressie zelf. Het heeft er toe bijgedragen dat velen in het Zuiden de koloniale geschiedenis achter zich hebben gelaten. Echter, onrecht uit het verleden wordt ons alleen dan niet nagedragen, wanneer er geen vervolg aan wordt gegeven in de huidige economische en politieke praktijk. Men kan het verleden, ook wanneer dat nog steeds doorwerkt, pas echt achter zich laten, wanneer het niet wordt gerepliceerd. Herhaling vindt echter nog steeds plaats, zoals blijkt uit de voorbeelden die ik noemde. Eigenlijk is het wereldsysteem niet wezenlijk veranderd.

Jaap Kruithof

Dat was ook de opvatting van Jaap Kruithof. “De essentie van mijn verhaal is dat er op wereldvlak een ontzaglijk gevecht aan de gang is om een volledige greep te krijgen op het denken, waarderen en handelen van alle mensen”, schreef hij in zijn boek Het neo-liberalisme. In bijna alle artikelen waarin wordt teruggekeken op leven en werk van Jaap Kruithof komt dit citaat terug. Daarbij wordt verwezen naar de centrale missie die hij voor ogen had: pogingen van machten om greep te krijgen op mensen blootleggen, analyseren en aan de kaak stellen. Kruithof was niet naïef. In een interview met Humo zei hij dat het hem er niet om ging complotten aan te tonen, maar om de werking van het wereldsysteem te analyseren. Schuld toedelen aan individuele personen of kongsi’s zou te makkelijk zijn. Personen zijn minder belangrijk dan de structuren waarvan zij deel uitmaken. Structuren en systemen bepalen welke waarden domineren, welke belangen worden gediend en hoe beslissingen worden genomen. Individuele personen kunnen verschil maken, maar wanneer zij zich niet willen conformeren aan hetgeen door het machtssysteem van hen wordt verwacht, stuiten zij op een grens. Dan treden binnen het systeem mechanismes in werking om andersdenkenden te marginaliseren en door personen te vervangen, die wel meewerken aan het ongestoord verder functioneren van het systeem. 

Dat geldt niet alleen voor dictatoriale politieke systemen en autoritaire bureaucratieën met duidelijk aanwijsbare leiders, maar ook voor economische systemen waarin de macht op amorfe en anonieme wijze wordt uitgeoefend, bijvoorbeeld vanuit monopolies en oligopolies. Het geldt ook voor kapitalistische systemen, nu nog meer dan in vroegere fasen van het kapitalisme.

Verzet kan vele vormen aannemen. Sommige koloniale verhoudingen konden pas worden beëindigd na een bevrijdingsoorlog. Verzet kan uitmonden in opstand, zoals in Egypte en Libië, wanneer mensen desperaat zijn, geen enkele verwachting hebben dat continuering van een regime voor hen positief kan uitwerken. Dat gebrek aan perspectief kan hen er zelfs toe brengen hun leven in de waagschaal te leggen.  Maar het begint altijd met vraagtekens plaatsen en tegenspreken, al dan niet onder verwijzing naar internationaal erkende menselijke waarden, zoals vrijheid en de rechten van de mens. Internationale solidariteit komt daarbij goed van pas, wanneer die begint met vraagtekens te zetten achter interventies en manipulaties vanuit het buitenland, loze antwoorden ontkracht, vervolgvragen stelt en autoriteiten tegenspreekt.  

Dat was en is de functie van links: vraagtekens plaatsen, machten tegenspreken, opgelegde vanzelfsprekendheden ontkrachten, humane waarden uitdragen, alternatieven propageren en medeburgers daarvoor mobiliseren. Dwars denken, zoals Jaap Kruithof deed.

Gebeurt dat, vandaag de dag?

In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw was het verzet tegen kapitalisme en imperialisme wijdverspreid. Het kwam van links. Het is na de Koude Oorlog verflauwd. Eind jaren negentig laaide het weer op, onder invloed van de anti- of anders-globaliseringsbeweging, maar het is stilgevallen. De demonstraties tegen de Amerikaanse inval in Irak kregen na het begin van de oorlog in Afghanistan weinig vervolg.  Het verzet tegen de WTO onderhandelingen in Seattle speelde rond de internationale bankencrisis van 2007 geen rol van betekenis. De klimaatcrisis leidt hoogstens tot enkele rimpelingen in de publieke opinievorming. Crises roepen geen massaal verzet meer op. Links is stil.

Wie is links? Ik onthoud mij van een poging links te omschrijven in ideologische termen, of als een duidelijk af te bakenen politieke beweging. Ik wil het alleen duiden als een houding, een mentaliteit. Links gaat uit van de fundamentele gelijkheid van alle mensen. Dat reikt verder dan gelijkwaardigheid. Links betekent de erkenning dat alle mensen gelijke rechten hebben, inclusief het recht op vrijheid. Links acht het maken van onderscheid op grond van achtergrond, cultuur, religie, geslacht en etniciteit ongeoorloofd. Vele mensen die zich rechts noemen zullen dit beamen, maar links gaat een stap verder: links weerspreekt de vanzelfsprekendheid van bestaande machtsverhoudingen en wil processen die resulteren in ongelijkheid niet op hun beloop laten. Links betekent dat je je solidair verklaart met mensen die tengevolge van zulke processen in de maatschappij aan de verkeerde kant van de streep terecht zijn gekomen of daar dreigen te komen. Links betekent dat je bereid bent je actief in te zetten om die processen te keren en daartoe eventueel ook zelf een stap terug te zetten, wanneer je behoort tot een groep - een meerderheid, een klasse, een stand, een cultuur - die domineert.   

In deze optiek staat rechts voor zelfgenoegzaamheid. Rechts impliceert tevredenheid met de status quo, zolang men daar zelf wel bij vaart, ook wanneer anderen daar de dupe van zijn. Dat is niet hetzelfde als conservatief. Links kan een zeker conservatisme niet worden ontzegd, althans wanneer het gaat om behoud van waarden en instellingen waar zwakkere en kwetsbare groepen een beroep op kunnen doen. Rechts heeft vanuit verkregen politieke machtsposities een aantal van die instellingen grondig ontmanteld ten gunste van marktwerking, privatisering en liberalisering. De tegenstelling tussen progressief en conservatief valt niet samen met het streven naar verandering. Het maatschappelijk proces is te gecompliceerd om rechts te kunnen vereenzelvigen met de wens tot behoud van het verworvene en links met het streven naar verandering. Het gaat uiteindelijk om de vraag met wie men zich solidair verklaart, en waarom, en welke consequenties men daaruit trekt. Het gaat om een visie op systemen, maar ook om persoonlijke keuzes. In die zin is het persoonlijke ook politiek.

In het huidige politieke klimaat in West Europa heeft rechts de wind in de zeilen. Rechts is in de mode. Rechts wordt weinig uitgedaagd. Links lijkt niet in staat mensen te mobiliseren. Dat kan een fase zijn in een sociaalpsychologisch proces met een cyclisch karakter, waarbij nieuwe generaties kiezen voor een andere mentaliteit dan vorige generaties, om der wille van de verandering zelf. Dat heeft zich eerder voorgedaan. Omslagen zijn deels een kwestie van tijd. Maar het is ook mogelijk dat de huidige dominante mentaliteit van zelfgenoegzaamheid geen cyclisch, maar een structureel karakter heeft. Links is tegenwoordig wel erg stil. Links lijkt vooral met zich zelf bezig. Links lijkt in verwarring, omdat het de structurele verhoudingen niet weet te duiden.

Jan Blommaert

In zijn vorig jaar uitgesproken Jaap Kruithof lezing beschreef Jan Blommaert de Werdegang van links na het einde van de Koude Oorlog. Links keerde niet alleen het georganiseerde socialisme de rug toe, maar ook de socialistische ideologie als zodanig, en koos in plaats daarvan voor een soort van ecologisch en sociaal gecorrigeerd marktmechanisme. Emo-socialisme, managersocialisme en populistisch socialisme wisselden elkaar af, maar misten een visie gebaseerd op systeemkritiek. Na de bankencrisis kwam geen intellectueel socialistisch antwoord. Daardoor bleef het systeem in tact.

In zijn rede voerde Blommaert hiervoor drie verklaringen aan. Ten eerste: diepgravende, coherente en doelgerichte intellectuele systeemkritiek in combinatie met een rigoureuze analyse van empirische feiten is niet meer en vogue. Blommaert sprak expliciet over Marxistische systeem analyses en omschreef deze ruim: analyses, niet van oppervlakte fenomenen, niet van de tijdgeest of van het gedrag van invloedrijke personen, maar van de economische, sociale, politieke en culturele dieptestructuren van een samenleving in onderlinge samenhang, hun materiële basis en de uitwerking daarvan op de mogelijkheden tot bevrijding en emancipatie van mensen. Aan een dergelijk alles omvattend systeem waagt men zich tegenwoordig niet meer.

De tweede reden is een politieke: de theorie van de praxis heeft afgedaan; de band tussen politieke actie en analyse is doorgesneden. Actie die beoogt de werking van het systeem te doorgronden, samen met onderwijs om de kennis daaromtrent gemeengoed te maken, en democratisering om vanuit gemeenschappelijk ontwikkeld besef systemen te veranderen die onrechtvaardig zijn, die combinatie heeft afgedaan. Actie, onderwijs en democratisering hebben andere functies gekregen: geen fundamentele verbetering van het lot van iedereen, maar een gedeeltelijke, tijdelijke verbetering van de positie van alleen diegenen die er zelf bij  betrokken zijn.

Blommaert gaf in zijn toespraak, naast deze intellectuele en politieke redenen, nog een derde verklaring voor de huidige zwakte van links, een ideologische reden. De band tussen socialisme en humanisme is losgelaten, zo stelde hij, de band tussen socialisme en individuele menselijke vrijheid, autonomie, emancipatie en menselijke ontplooiing.  Dat heeft te maken met het door Marx beschreven verschijnsel van vervreemding, die zich, aldus Blommaert, nog steeds voordoet. Mensen worden door het huidige economische systeem nog immer vervreemd van het product van hun inspanningen. Het systeem is zo ingericht dat mensen  werken om te werken, om zich een inkomen te verwerven, en om te consumeren. Vanuit hetzelfde systeem worden zij wijs gemaakt dat zij al consumerend hun welvaart verhogen.  Dat is echter een verarming van het begrip welvaart, want materiële consumptie is lang niet hetzelfde als sociale, culturele, esthetische, artistieke, emotionele politieke en intellectuele ontplooiing. Consumptie leidt niet automatisch tot welvaart en kan daar zelfs aan af doen.

Hiertegenover plaatst Blommaert een pleidooi voor, wat hij noemt,  ‘redelijk links’. “(Een) redelijke balancering tussen arbeid en andere vormen van zelfvervolmaking is een essentiële democratische opdracht”, aldus Blommaert. En aan het eind van zijn rede verduidelijkt Blommaert die opdracht als volgt: “Wanneer links redelijk is, dan moet het de bevrijding van alle mensen voorstaan, moet het dit doen door de aliënatie aan te pakken die de arbeidsverhoudingen karakteriseert en moet het dit doen met een totale democratie als finaliteit”.

Globalisering en kapitalisme

Na het einde van de Koude Oorlog is gepropageerd dat deze bevrijding zou zijn gediend met een algehele liberalisering van wereldmarkten, mits de betrokken landen bereid zouden zijn in de wereldmarkt te integreren. Door de val van de muur en het einde van communistische regimes zijn  zeer velen bevrijd. Ook in het Zuiden van de wereld ontstonden nieuwe mogelijkheden tot emancipatie van landen en volken. De globalisering van de economie leidde tot meer en langduriger economische groei in meer landen, in Noord zowel als Zuid. De vruchten daarvan hadden besteed kunnen worden aan de bestrijding van de armoede en aan een duurzame verbetering van het milieu. De noodzaak daarvan werd wel degelijk beseft. Op de Verenigde Naties Conferentie over Milieu en Ontwikkeling (UNCED, Rio de Janeiro, 1992) bereikten de wereldleiders overeenstemming over een Agenda voor de 21e eeuw, waarop die twee doeleinden centraal zouden staan. De besprekingen vonden plaats kort na het einde van de Koude Oorlog, in een sfeer van euforie. Er was een einde gekomen aan een ook economisch onvruchtbare ideologische tegenstelling. Van nu af aan zou het niet meer nodig zijn grote bedragen te investeren in een wapenwedloop. De middelen die hierdoor vrij kwamen zouden ingezet worden om die nieuwe agenda uit te voeren.

Daar is weinig van terecht gekomen. Spoedig verflauwde de euforie. Aan de doeleinden betreffende klimaat en milieu werd lippendienst bewezen. Weliswaar werd overeenstemming bereikt om wereldwijd gezamenlijk beleid te voeren om de biodiversiteit, het klimaat, de watervoorziening en de bodemvruchtbaarheid te beschermen, maar dat beleid is niet tot uitvoering gekomen. Het ketste af op bestaande economische belangen. Een nieuwe economische ordening, waarbinnen de noodzakelijke fundamentele wijzigingen van economisch investerings- en verbruiksgedrag tot stand konden komen, was niet tot stand gebracht.

Bovendien werden in diezelfde pariode in tal van landen reeds jarenlang bestaande conflicten opnieuw manifest. Zij werden uitgevochten met veel geweld en gingen gepaard met grove schendingen van mensenrechten en nieuwe knechting van vrijheid en recht. En het kapitalisme kreeg overal vrij baan. De globalisering van markten heeft de werking van het kapitalisme aangescherpt.

Globalisering, in de zin van een steeds wijdere geografische actieradius, is er altijd geweest, vanaf het eerste moment dat mensen economisch actief werden buiten de eigen familie- en dorpsverbanden en gingen handelen op markten. Die markten werden steeds breder en werden steeds minder door grenzen gehinderd. Technologische vernieuwing verlaagde de kosten van transport van grondstoffen, goederen, diensten, personen, informatie en ideeën. Grenzen gesteld door ruimte en tijd vervaagden. Door mensen getrokken grenzen, bijvoorbeeld tussen natiestaten, werden steeds minder belangrijk. Toen na het einde van de Koude Oorlog ook de grens tussen Oost en West werd opgeheven, kon het proces van globalisering zich uitstrekken tot aan de grenzen van de wereld zelf. Het leidde tot een ongekende golf van investeringen in nieuwe communicatietechnologie om alles en iedereen overal en altijd te kunnen bereiken en de kosten daarvan steeds verder te verlagen. Processen van globalisering zijn altijd gestuurd vanuit de economie, gebruik makend van de technologie. Dat gold voor de laatste fase van de globalisering, sedert 1989, nog sterker dan in vorige fasen van dat proces. Vanuit de sfeer van de politiek is het proces niet gestart, maar gefaciliteerd. Politieke beslissingen vergemakkelijkten de werking van een wereldwijd marktmechanisme, geleid door overwegingen van commercie, profijt, geld en economische macht.

Rond de jongste eeuwwisseling is de globalisering compleet geworden, althans in markttermen en in termen van ruimte en tijd. Grenzen gesteld door afstanden en tijdverschillen maken op markten niets meer uit. Maar ook al is de globalisering compleet, zij is totaal uit het lood geslagen, en wel om  vier redenen.

De eerste reden heb ik al genoemd: de globalisering is kapitalistisch van karakter, dat wil zeggen dat zij wordt gestuurd vanuit de belangen van het kapitaal: productiemiddelen, technologie en geld. Mensen, hun arbeid en hun welvaart zijn in het kapitalistisch systeem van belang, voor zover de belangen van het kapitaal ermee worden gediend. Die belangen kunnen samenvallen. Echter, vaak (of meestal) conflicteren zij. In dat geval overwinnen kapitaalsbelangen. Dat zien we in de nog steeds voortgaande uitbuiting van miljoenen mannen, vrouwen en kinderen in de productie voor de wereldmarkt. Dat zagen we recentelijk bij de crisis veroorzaakt door transnationaal opererende banken en financiële instellingen. Zij bepaalden de loop der dingen. Zij bepalen thans hoe er wordt gereageerd.

Niet alleen welvaart en welzijn van mensen zijn in het kapitalistische stelsel ondergeschikt aan kapitaalsbelangen. Ook de belangen van de natuur, de fysieke omgeving van de mens, grondstoffen, ecologie, biodiversiteit en klimaat zijn ondergesneeuwd. Kapitaal op de eerste rang en mens en natuur op de tweede rang, dat is altijd wezenlijk geweest voor het kapitalisme. Dat is tegenwoordig niet anders dan vroeger. Maar het geldt nu echt op wereldwijde schaal, overal. Dat is de eerste reden waarom de jongste fase van de globalisering zo buitengewoon onevenwichtig is.

De tweede reden is, dat zij in eerste en laatste instantie economisch is bepaald. Politieke, sociale, culturele en ecologische waarden en belangen zijn niet alleen ondergeschikt aan economische principes, maar worden ook zelf steeds meer vanuit de economie beïnvloed en bepaald. Politieke waarden als vrijheid en recht, sociale waarden als gelijkheid, ecologische waarden als duurzaamheid en culturele waarden als diversiteit, staan naast economische waarden als efficiency en profijt.  Zij staan er naast, maar zij staan niet op zich zelf.  Wanneer overwegingen van ethiek de efficiency, het profijt en het economisch belang in de weg zitten, zullen economische machten proberen de sociale, politieke, culturele en ecologische waarden een bepaalde inhoud te geven en in een bepaalde richting te sturen. Dat doen zij door te investeren in de kanalen van informatie- en cultuuroverdracht: onderwijs, voorlichting, reclame en media. Leerlingen en studenten worden in het onderwijs minder geholpen zichzelf te ontplooien dan dat zij worden klaargestoomd voor de arbeidsmarkt en de ratrace in de economie.  Mensen wordt van kindsbeen af wijsgemaakt dat hun welzijn afhangt van consumptie en entertainment: meer, nog meer, nooit genoeg. De kanalen van cultuuroverdracht zijn gecommercialiseerd. Tegenwicht bestaat in de publieke media, het theater, de kunst en de literatuur, maar deze staan onder druk en raken ook zelf in de ban van de commercie.

De globalisering is om nog een derde reden onevenwichtig. Ze is wereldwijd, maar van Westerse origine. In de verre historie speelde het Westen economisch, noch politiek, wetenschappelijk, technologisch, militair of cultureel een overheersende rol. Beschavingen bestonden naast elkaar, concurreerden met elkaar, voerden oorlog, probeerden elkaar te overheersen en wisselden elkaar af. Maar een half millennium geleden kwam een eenrichtingsverkeer op gang, vanuit het Westen naar de rest van de wereld, niet andersom en ook niet wederzijds. We kennen de geschiedenis: ontdekkingsreizen, kolonisatie, slavernij, imperialisme, missie en zending, winning van grondstoffen, olie en mineralen, kapitaalsinvesteringen, wereldscheepvaart en wereldluchtvaart, wereldtelevisie en World Wide Web. Alles ontstond in het Westen en werd vandaar uit gedirigeerd, samen met de Westerse en de commerciële waarden die daarmee gepaard gingen.

Die waren niet altijd inhumaan, zoals tijdens de koloniale veroveringen, de slavernij en de uitroeiing van inheemse volken, of vooringenomen tegen andere culturen, zoals tijdens de kruistochten en de kerstening, of louter zelfzuchtig, zoals ten tijde van de koloniale exploitatie. Binnen het Westen kwamen dergelijke praktijken ter discussie te staan en het politieke discours leidde tot de omarming van meer humane principes, minder discriminatie en meer tolerantie. Er kwam een periode waarin ook de Westerse waarden van de Verlichting en Westerse opvattingen over democratie en mensenrechten naar andere landen werden uitgedragen. Maar het gebeurde onder bestendiging van de opgelegde ongelijkheid. Die economisch bepaalde ongelijkheid was zo groot, dat een beweging in omgekeerde richting geen kans had. Integratie betekende dat het Zuiden zich aan het (verlichte) Westen diende te assimileren, niet andersom. Globalisering was en werd steeds meer: verwestersing.

Er is een vierde reden waarom de globalisering is scheef gegroeid. Het proces is ingebed in wereldwijde structuren en instellingen die functioneren op de wereldmarkt: multinationale ondernemingen, transnationale banken, het Internationale Monetaire Fonds, de Wereldbank, de World Trade Organisation en andere. Door deze deels private en deels intergouvernementele economische organisaties wordt de wereldeconomie vorm gegeven. Zij bepalen de uitgangspunten, de principes, de regels en procedures en uiteindelijk ook de uitkomsten van het economisch proces. Buiten de economie bestaat iets dergelijks niet in de sfeer van het milieu, de sociale verhoudingen, de gezondheidszorg, de natuur, het klimaat, internationale publieke voorzieningen en het recht. Op al die terreinen is wel internationaal overleg op gang gekomen, maar dat heeft slechts zeer ten dele geresulteerd in gemeenschappelijke principes, regels en procedures, die afdwingbaar zijn op eigen kracht. Vaak moeten zij zich voegen naar de macht van de markt. Dat geldt zelfs voor waarden als duurzaamheid en mensenrechten.  De wereldmarkt dwingt af, maar een wereldwijde publieke sector als tegenwicht ontbreekt.

De globalisering is voortgeschreden als nooit te voren. Zij is afgerond in termen van ruimte en tijd, heeft zich ontwikkeld tot een volkomen wereldmarkt, maar de uitkomst van het  proces is verre van volmaakt. Het proces is eenzijdig, want economistisch. Het is onevenwichtig, want overheersend Westers. Het is kapitalistisch, niet alleen van origine, maar ook in haar huidige verschijningsvorm.

Tweedeling

En de uitkomst is inherent dualistisch. De voortgaande globalisering is gepaard gegaan met steeds grotere economische ongelijkheid in de wereld. Sedert 1980 is de ongelijkheid toegenomen. Dat geldt zowel de ongelijkheid tussen landen als die binnen landen, de laatste zelfs in sterke mate. Daarnaast is ook de economisch ongelijkheid binnen de wereldbevolking in haar geheel toegenomen, dus ongeacht in welk land men woont. De armoede in de wereld is in absolute zin niet afgenomen en in relatieve zin zelfs groter dan voorheen.

Overal ter wereld, in alle landen, heeft het kapitalistische globaliseringsproces geleid tot een fundamentele structurele tweedeling in de samenleving. Dat is de tweedeling tussen de middenklasse en de onderklasse. Die klassen zijn wereldwijd gelaagd. Mensen behorend tot de middenklasse zijn lang niet allemaal rijk en vermogend, maar zij hebben een redelijke toegang tot middelen die nodig zijn om overeind te blijven, de eigen situatie te verbeteren en zich te ontplooien. Zij hebben toegang tot geld, kapitaal, krediet, kennis, markten, publieke voorzieningen, democratische instellingen, technologie, de moderniteit, waaronder moderne communicatiemiddelen. Zij kunnen er min of meer van op aan dat zij die toegang blijven houden. Zij handelen, kopen en verkopen, sparen en investeren op markten waarop andere mensen opereren die dezelfde mogelijkheden hebben. Zij communiceren onderling met moderne middelen: televisie, internet, creditcards, handelskredieten, financiële activa, vliegtickets, enzovoort. Zij doen dat, omdat zij van elkaar kunnen profiteren. Het gaat om een economische relatie, een uitruil van wederzijdse belangen. Die communicatie is intensief. Omdat zij niet langer wordt  belemmerd door afstand en tijd is het gemakkelijk communiceren met een partner die tot dezelfde wereldmiddenklasse behoort, ook al verblijft deze aan de andere kant van de aardbol. Dat gaat net zo eenvoudig als het communiceren met een mede middenklasser vlak om de hoek. Maar de communicatiekloof met mensen die behoren tot de onderklasse is groot, heel groot. Waarom zou men zich in West Europa bekommeren om als kansloos betitelde migranten, vreemdelingen, asielzoekers, Roma en Sinti, langdurig werklozen, daklozen, bijstandtrekkers, chronisch zieken, of, zoals Marcel van Dam dat noemt, ‘onrendabelen’? Waarom zou de middenklasse in India zich bekommeren om de meer dan een half miljard armen, landlozen, Haryans, Halpati en Adivasi, behorend tot de laagste kasten? Waarom zou de middenklasse in de Sudan zich bekommeren om de vier miljoen vluchtelingen en ontheemden? Waarom zou de middenklasse in Kenia en elders in Afrika zich bekommeren om de nomadische bevolking in droge gebieden, en die in Latijns Amerika om de Indianen in afgelegen gebieden of het stedelijke proletariaat vlakbij?  We kennen onze partners in onze eigen klasse, maar weten weinig of niets van de leefomstandigheden van de mensen in de onderklasse. We kennen hun gedachten niet, noch hun wensen, verwachtingen en dromen, noch hun tradities en hun cultuur. We zouden onszelf daarvan wel deelgenoot kunnen maken, maar dat doen we liever niet. We sluiten ons liever af. We sluiten die anderen buiten onze gedachtewereld en onze leefwereld, deels omdat we ons comfort niet verstoord willen zien, deels omdat we bang zijn dat contact leidt tot verplichtingen en dat verplichtingen kosten met zich meebrengen. Waarom zouden we ook?

Inderdaad: hoe valt de trend te keren? Wie heeft daar belang bij en neemt het initiatief?

Misschien kunnen qwe leren van de geschiedenis. Dezelfde trend heeft zich eerder voorgedaan en kon toen worden omgebogen.  In de negentiende eeuw waren de armoede en de ongelijkheid binnen de landen van West-Europa, waar de industriële revolutie begon, ongekend hoog. De Industriële Reserve Armee van uitgebuite arbeiders was omvangrijk en verpauperd. De trend kon worden gekeerd door politieke actie vanuit de onderklasse zelf, die de uitbuiting waaraan men werd onderworpen kon omzetten in een wapen waarmee het systeem van binnenuit werd bestreden. Per slot van rekening had het systeem de arbeid nodig om verder te groeien. Maar het systeem had ook de koopkracht nodig van de arbeiders, wilde een afzetcrisis voorkomen worden. Zo kon een compromis tot stand worden gebracht tussen arbeid en kapitaal, een sociaal contract, dat vorm kreeg in hogere lonen, betere arbeidsvoorwaarden, een kortere arbeidsduur, algeheel kiesrecht, een anticyclische conjunctuurpolitiek, en de opbouw van de sociale welvaartsstaat met voorzieningen voor werklozen, en voor oudere en zieke of gehandicapte medemensen. Het leidde ook tot de constructie van een publieke sector waarbinnen bestaande economische en sociale behoeften konden worden vertaald in een met financiën te onderbouwen daadwerkelijke vraag.

Dit alles staat thans onder druk. De nieuwe fase van globalisering na 1989 luidde een herwaardering in van het marktmechanisme, met meer nadruk op wat eufemistisch de eigen verantwoordelijkheid van het individu werd genoemd, meer privaat, minder publiek, meer economisch, minder sociaal, meer nadruk op efficiency en economische rationaliteit dan op duurzame effectiviteit en sociale gelijkheid. Dat was niet meer een kwestie van beleid binnen afzonderlijke landen. Het werd gepropageerd als een wereldwijde nieuwe consensus. De wereldmarkt dicteerde de noodzaak van conform gedrag en uniform beleid overal ter wereld, bijvoorbeeld om de liberalisatie van de wereldhandel te ondersteunen, transnationale investeringen zeker te stellen, een level playing field voor marktkrachten tot stand te brengen, en de internationale geld-  en kapitaalmarkten efficiënt te laten functioneren. Deze zogeheten Washington consensus werd aan ontwikkelingslanden opgelegd als voorwaarde voor hun integratie in de wereldmarkt, maar zij gold in wezen overal, ook in het Westen, ook in China. De economische aanpassing van landen aan de eisen van de wereldmarkt leidde tot aantasting van publieke voorzieningen, verwaarlozing van landbouw en voedselzekerheid, uitholling van de middelen voor basis gezondheidszorg en primair onderwijs, verslechtering van de sociale situatie van meisjes, bezuinigingen op de infrastructuur in grote steden, minder aandacht voor drinkwater en sanitaire voorzieningen, milieuverslechtering, en, zoals we zagen, grotere ongelijkheid en armoede.

De teneur is bekend, uitvoerig beschreven, vaak betreurd, maar ook hartstochtelijk verdedigd en tot op heden niet gekeerd. Het was dezelfde trend als die in het vroegkapitalisme binnen afzonderlijke landen. Daar was zij in de latere fase van de industriële revolutie omgebogen, doordat men tot de conclusie kwam dat degenen die door het systeem werden uitgebuit voor het verder functioneren van datzelfde systeem hard nodig waren. Echter, in het huidige wereldkapitalisme worden velen nog steeds uitgebuit, maar nog grotere aantallen mensen worden uitgesloten. Hun arbeidskracht is nauwelijks nodig, omdat de technologische ontwikkeling leidt tot steeds meer arbeidsbesparende productiemethoden. Hun koopkracht is niet essentieel, omdat op diezelfde wereldmarkt koopkracht uitbundig aanwezig is: vier miljard consumenten, overal ter wereld, die samen een koopkrachtige middenklasse vormen. Die koopkracht kan op de geïntegreerde wereldmarkt gemakkelijk worden aangeboord, met steeds geringere kosten van marketing, communicatie en transport. De armen zijn niet nodig, althans nog niet en zeker voorlopig niet. De kosten van de bestrijding van de armoede zijn hoger dan de opbrengsten in termen van een grotere omzet en hogere winsten. Althans, de korte termijn private kosten zijn hoger dan de directe private opbrengsten. Die kosten zouden moeten opgebracht in de vorm van inkomensoverdrachten, sociale premies, belastingen en subsidies. De bedragen die daarmee gepaard gaan komen in eerste instantie ten laste van de middenklasse. Maar die klasse gaat er van uit dat de opbrengsten in termen van een hogere gezamenlijke welvaart, meer sociale zekerheid en grotere stabiliteit, zich pas op langere termijn zullen voordoen, en dat zij daar zelf niet van zal profiteren. Volgende generaties misschien, maar wie dan leeft, wie dan zorgt.

Die oriëntatie op korte termijn particuliere belangen is een bijverschijnsel van het vigerende waardensysteem dat door economische belangengroepen wordt uitgedragen. De besluitvorming over economische en sociale kwesties ligt bovendien in handen van de klasse die hiervan profiteert. Dat geldt alle ook de beslissingen die een beslag inhouden op de relatieve (fysieke) schaarste, bijvoorbeeld aan vruchtbaar land, water, schone lucht of de door broeikasgassen bezwangerde atmosfeer. De middenklasse eigent zich een onevenredig deel daarvan toe. Mensen die gemist kunnen worden - ‘onrendabelen’ -  worden verdreven, bijvoorbeeld van economisch waardevolle grond. De nadelige gevolgen van onduurzame productie en verbruik worden op hen afgewenteld, bijvoorbeeld door grond te onttrekken aan voedselproductie. Die gevolgen kunnen in het kapitalistische systeem ook tamelijk eenvoudig worden afgewenteld op toekomstige generaties, bijvoorbeeld langs de weg van de klimaatverslechtering. Het zijn de vertegenwoordigers van de middenklasse, die, ook in parlementaire democratische stelsels, op al deze terreinen de dienst uitmaken. Niet alleen regering en parlement, maar ook de administratie, de uitvoerende bureaucratie en degenen die een hoofdrol spelen in de kanalen van cultuuroverdracht worden uit deze klasse gerekruteerd. Dat geldt overal, in Europa en de Verenigde Staten, maar ook in India, Sudan, Egypte, en overal elders ter wereld. De anderen komen er niet aan te pas.

Het komt er op neer dat de middenklasse er belang bij denkt te hebben de onderklasse af te houden en uit te sluiten. Armoede en ongelijkheid zijn niet langer een tijdelijk onaangenaam bijverschijnsel van snelle economische verandering, ontwikkeling en groei. Nee, armoede en ongelijkheid worden willens en wetens in stand gehouden, opzettelijk en bewust, met politieke middelen, ook binnen democratische landen.

Ik heb dit proces, waarbij de wereld middenklasse mensen in de onderklasse negeert en buitensluit eerder beschreven. Daarbij concentreerde ik mijn analyse op een verondersteld homogene wereld middenklasse. Uiteraard zijn er binnen die klasse grote verschillen, maar in haar verhouding tot de  wereld onderklasse beschreef ik haar als een homogene groep. Binnen de wereld middenklasse  zo stelde ik, heerst een besef van vermeend politiek en economisch eigenbelang om anderen uit te sluiten. Dat besef wordt weliswaar niet openlijk verkondigd, maar wel min of meer algemeen gedeeld. Het geeft richting aan de besluitvorming over alles wat in economisch opzicht als schaars kan worden beschouwd.

Die analyse gaat naar mijn mening nog steeds op, maar hij is niet compleet. De internationale financiële crisis, maar ook het onverantwoordelijk gedrag van economische machtsgroepen in andere sectoren, zoals de grote oliemaatschappijen, laat zien dat in in de huidige fase van de globalisering een superklasse is komen bovendrijven, die puur kapitalistisch opereert. De ontstane crises - financiele crisis, klimaatcrisis, voedsel- en energiecrisis - hebben grote gevolgen. Het opvangen daarvan vergt omvangrijke bedragen. Tot nu toe heeft dat niet geleid tot wezenlijke veranderingen van het economisch systeem. Integendeel, het overeind houden van het systeem staat voorop. De kosten daarvan worden niet in rekening  gebracht bij de direct verantwoordelijken, maar gefinancierd uit algemene middelen. Tegelijkertijd wordt gesteld dat de continuering van het systeem vergt dat voortgegaan wordt op de eenmaal gekozen weg: meer markt, minder overheid, meer bezuinigingen op sociale en  publieke uitgaven. Het gevolg is desastreus. De middenklasse, die de onderklasse afhield, moet nu ook de superrijken uit de wind houden en zal in het huidige economische systeem trachten de kosten op de onderklasse af te wentelen. Aldus neemt de ongelijkheid steeds verder toe.    

De veronderstelling is geoorloofd dat het mechanisme, dat rond de wisseling van de negentiende en de twintigste eeuw leidde tot een vermindering van de armoede en de ongelijkheid, omdat het voortbestaan daarvan in niemands belang werd geacht, uiteindelijk eveneens zal kunnen functioneren op de wereldmarkt. Ook wereldwijd zullen degenen die het redelijk goed hebben, de wereld middenklasse dus, op een gegeven moment concluderen dat het voor de stabiliteit, de vrede en de welvaartsontwikkeling beter is de kloof tussen arm en rijk te dichten. Harde economische argumenten kunnen zich daarbij doen gelden. Echter, het besef van die noodzaak zal op de wereldmarkt veel meer tijd nemen dan binnen nationale markten. De schaal van de markt speelt een rol: er is wereldwijd zoveel koopkrachtige vraag dat het voorlopig niet nodig lijkt die te ondersteunen met wereldwijde publieke en sociale voorzieningen.  Later wel, maar vooralsnog niet. Het gebrek aan sociale en politieke cohesie op de wereldmarkt is bovendien veel groter dan op de markten van nationale staten, zodat ook de politieke noodzaak zich voorlopig niet doet gelden.

Dat het zo lang kan duren aleer het besef doordringt dat de trend gekeerd moet worden, is riskant. In de tussentijd kunnen talloze grote, grensoverschrijdende conflicten tot uitbarsting komen. In die tijd kunnen zich ook onomkeerbare verslechteringen voordoen met betrekking tot het klimaat en het natuurlijk milieu. Dat is een extra reden om zo spoedig mogelijk actie te nemen om de trend om te buigen.  

Solidariteit

U en ik, behorend tot de middenklasse, zijn niet schuldig aan het systeem, zoals dat in zijn huidige vorm bestaat. Het heeft zich door de jaren heen ontwikkeld. Maar we dragen wel verantwoordelijkheid voor het al dan niet continueren ervan. Die verantwoordelijkheid kan tot uiting worden gebracht door het systeem ter discussie te stellen en te streven naar grondige politieke verandering. Geen individuele persoonlijke schuld aan het verleden, wel politieke verantwoordelijkheid voor de toekomst. Wie zwijgt, de ogen sluit voor de gevolgen die anderen ondervinden van een onrechtvaardig systeem, en zich daar uit eigen belang zonder morren bij neerlegt, wordt medeverantwoordelijk voor de continuering van dat systeem en dus medeschuldig aan de gevolgen.

Dat vraagt om solidariteit. Ik doel niet op de solidariteit die het Westen dient te betrachten met de rest van de wereld. Communicatie, contact, en verbondenheid met andere landen is het Westen na de dekolonisatie en na de Koude Oorlog wel aangegaan.  Maar de moderne communicatie en contacten strekken zich niet uit tot iedereen. De nieuwe verbondenheid is beperkt. Beslissend is de solidariteit van mensen die het redelijk goed hebben met mensen in de onderbuik van de wereldeconomie. Echter, in de huidige situatie wordt de solidariteit beperkt tot degenen die wij denken nodig te hebben, en met wie wij in een integrerende wereldeconomie in hetzelfde schuitje zitten.

Binnen de sociaaldemocratie wordt dit laatste niet alleen toegegeven, maar ook verdedigd. In mijn Den Uyl rede van enkele jaren geleden, die ik de titel meegaf Open Links, stelde ik dat socialisten solidair horen te zijn met de onderklasse, en dus niet alleen met mensen met wie men denkt in hetzelfde schuitje te zitten.  Socialisten en sociaaldemocraten zouden zich in de samenleving niet alleen lotgenoot moeten voelen van degenen met wie men samen optrekt binnen de economie en op de markt, maar zich bij uitstek solidair moeten verklaren met mensen zonder middelen, zonder macht, en zonder stem. Was dat niet van oudsher de centrale misie van de sociaal democratie? Kennelijk spreekt dit niet meer vanzelf. Mij is tegengeworpen dat door een brede solidariteit te betuigen het draagvlak van die solidariteit zou aantasten. In een moderne maatschappij zouden mensen alleen willen meewerken aan de instandhouding van de sociale welvaartsstaat, wanneer die ten goede komt aan henzelf en aan anderen, mits allen ongeveer dezelfde risico’s lopen. Migranten, asielzoekers en vreemdelingen zitten in een ander schuitje, zo werd betoogd. Zij lopen andere en grotere risico’s. Die brengen hogere kosten met zich mee. Dat kan uit de hand lopen en autochtone burgers willen die kosten niet langer voor hun rekening nemen.

Sociale zekerheid is in deze optiek een wederzijdse verzekering tegen gelijkelijk gedeelde risico’s in plaats van de zekerstelling van een beschaafd bestaan en een behoorlijke toekomst voor iedereen. Zo’n rationalisering kan inderdaad voorkomen dat het stelsel van sociale zekerheid wankelt. Men is solidair, maar alleen met degenen met wie men veronderstelt in hetzelfde schuitje te zitten  Maar in die redenering wordt voorbij gegaan aan de vraag hoe het komt dat anderen niet in hetzelfde schuitje zitten als wij? Hebben wij hen soms niet aan boord gelaten, of misschien zelfs van boord gestuurd? Varen zij niet op dezelfde zee? Is hun schuitje niet kwetsbaarder voor de hoge golven van de globalisering? En als zij niet bij ons aan boord zijn, hoe tonen we op een andere manier onze solidariteit? Kunnen we hen op sleeptouw nemen?  Of zijn ook die banden inmiddels doorgesneden? Dit soort vragen is binnen Europa steeds minder aan de orde.

Het verwerpen van de idee van de multiculturele samenleving, het neerkijken op Moslims, en het wegsturen van Roma en Sinti, het discrimineren van vreemdelingen, het inhumaan bejegenen van asielzoekers, het afsluiten van Europa voor ‘kansloze’ migranten, het uitbuiten van dezelfde kanslozen, wanneer deze er toch in zijn geslaagd Europa te bereiken (en die wij dan als  ‘illegaal’ bestempelen), dat alles duidt op dezelfde tendens: minder solidariteit. Sociaal democraten lopen daar niet in voorop, maar zij zijn wel in verwarring. Zij zoeken immers politieke steun bij een electoraat dat decennia geleden begon zich te emanciperen, maar tegenwoordig zelf behoort tot een middenklasse en vreest veel te verliezen bij de emancipatie van mensen die in de huidige fase van globalisering behoren tot de onderklasse. Het is ook niet zo moeilijk de ogen te sluiten voor die anderen, zelfs al zijn zij dichtbij: gewoon op straat, dan wel in asielzoekerscentra, centra voor vreemdelingenbewaring, of als schoonmakers werkzaam in bedrijven en kantoren en op stations, voordat het dagelijks economisch leven op gang komt en na sluitingstijd. We zien hen niet, omdat we dat niet hoeven en niet willen. We hoeven het niet, omdat het economisch systeem ons niet met hen in contact brengt. We willen het, omdat datzelfde systeem ons verlekkert met amusement en comfort en met de beloften van meer en beter. Dat  perspectief zien we niet graag verstoord door een ontmoeting met mensen die, mede door ons toedoen, in schrijnende omstandigheden verkeren. De kapitalistische globalisering structureert de economie zodanig dat er een soort van Apartheid is ontstaan, die niet alleen een sociaaleconomische, maar ook een mentale grens heeft opgetrokken.        

Blommaert noemde drie redenen waarom links zich tegenwoordig zwak opstelt:  een intellectuele (falende systeem kritiek), een politieke (afnemende hervormingsgezindheid) en een ideologische (vervaging van doeleinden). Al deze redenen hebben te maken met de theorie en praktijk van het socialisme zelf. Ik heb in dit betoog een vierde reden toegevoegd. Die virde reden heeft te maken met de wijze waarop het kapitalistische systeem functioneert: het systeem heeft de capaciteit ontwikkeld haar critici te neutraliseren. Het brengt een uitholling met zich mee van ethische waarden, een vernauwing van de blik op het eigen belang, een zelfzuchtige rationalisering van de grenzen van de solidariteit, een opzettelijk uitsluiten van mensen die economisch, sociaal, of cultureel anders zijn, waardoor mensen niet alleen vervreemd worden van de arbeid maar ook van elkaar. Die uitholling van waarden raakt niet alleen links, maar iedereen die behoort tot een middenklasse. Links zou zich echter eerder geroepen moeten voelen daartegen stelling te nemen. Iedereen die behoort tot de wereld middenklasse heeft de mogelijkheid om afstand te nemen van de vanzelfsprekende manier waarop andere mensen worden opzijgezet. Iedereen heeft de mogelijkheid om, in plaats van alles op zijn beloop te laten, een vraagtreken te zetten, zich uit te spreken, verantwoordelijkheid te nemen en te proberen de trend te keren.

Grenzen overschrijden

Links zonder grenzen, dat is de opdracht. Door de globalisering zijn tal van grenzen opgeheven. Maar er zijn nieuwe voor in de plaats gekomen, tussen klassen en tussen culturen. Links zonder grenzen betekent niet alleen solidariteit over nationale grenzen heen, maar vooral: solidariteit met mensen in de onderklasse. Links zonder grenzen impliceert solidariteit zonder onderscheid tussen culturen, etnisch zowel als religieus. Ook de mentale grens die ons scheidt van toekomstige generaties moet worden geopend. Socialisten, sociaal democraten, mensen van links, verklaren zich solidair met mensen die nog niet geboren zijn, mensen die nog geen stem hebben, maar wier toekomst afhangt van  beslissingen die vandaag worden genomen.

Dat alles vraagt ook om de bereidheid de mentale grens met het verleden te overschrijden. Historische processen werken door tot op de dag van vandaag. De geschiedenis bepaalt in belangrijke mate wie men is, welke voorrangspositie men heeft verworven dan wel welke achterstand men opgedrongen heeft gekregen. Het besef van verantwoordelijkheid wordt geschraagd door het kennen van de geschiedenis.

Links zonder grenzen betekent ook dat er geen arbitraire grens wordt opgetrokken tussen verschillende waarden. Geen van de drie waarden van de Verlichting – vrijheid, gelijkheid en broederschap – is belangrijker dan de andere. Ze dienen elkaar en steunen elkaar. Solidariteit – broeder- en zusterschap dus – beoogt alle mensen gelijkelijk vrij te doen worden. Onvoorwaardelijk, dus ook zonder stabiliteit, veiligheid en eigen belang vooraf zeker te stellen.

Kruithof sprak profetische woorden: op wereldvlak wordt een strijd gevoerd om een zo volledig mogelijke greep te krijgen op het denken, waarderen en handelen van mensen. Het gevecht gaat nog steeds door. Dat inzicht was zijn drijfveer om dwars te denken, de pen ter hand te nemen om kritische analyses met anderen te delen, en het woord te nemen om tegen te spreken.

Ter navolging.  

 

Jan Pronk