Jan Pronk

Vrijheid Zonder Grenzen

Utrecht 5 Mei 2007

Vijf Mei lezing ter gelegenheid van de Nationale Viering van de Bevrijding.
Dom, Utrecht, 5 Mei 2007 

Twee jaar geleden werd de Vijf Mei lezing gehouden door Prins Willem Alexander. "Willen we de vijfde Mei ook voor volgende generaties levend houden", zo zei hij, "dan zullen we de betekenis van die datum moeten verbreden. Een generatiewisseling betekent het opnemen van eigen verantwoordelijkheid: er is niemand meer die voor je uitloopt …" Ik ben geboren in maart 1940, twee maanden voor de inval van de Duitse troepen in ons land. Alleen dat al maakt mij niet de aangewezen persoon om een generatiewisseling in de beleving van de Tweede Wereldoorlog tot uitdrukking te brengen. Ik heb een aantal persoonlijke herinneringen aan de bezetting. Ze zullen alle dateren uit het laatste jaar, de Hongerwinter. Ik herinner mij lange rijen wachtende mensen, bij gaarkeukens en bij brooduitdelingen door een grote Haagse bakkerij, in ruil voor aardappelschillen als paardenvoer. Ik herinner mij de vergeefsheid van het wachten: we kwamen thuis met niets, zonder ook maar een enkele boterham. Maar bovenal herinner ik mij hoe mannen plotseling wegdoken uit de rij en zich probeerden te verschuilen en hoe sommigen uit de rij werden geplukt door mannen in uniform. Ik herinner mij dat grote mensen bang waren.

Later ben ik alles over de oorlog gaan lezen wat ik kon vinden. Mijn herinneringen als kind vermengden zich met de verhalen van mijn ouders en met wat ik las. Mijn eigen beleving van de laatste winter van de oorlog werd gekleurd door de interpretaties van anderen. Een onderscheid tussen echte herinneringen en verhalen van anderen is op zo'n leeftijd niet scherp te maken. Maar mijn herinnering aan de angst van mensen in mijn omgeving was echt. Net zoals een andere herinnering: die aan de bevrijding zelf. Ik herinner me vliegtuigen hoog in de lucht boven Den Haag, die voedsel dropten. Ik herinner me vriendelijke soldaten in de straat, die snoep uitdeelden. Ik herinner me optochten met vlaggen en versiering. Bovenal herinner ik me de opgetogenheid van mensen op straat, in schril contrast tot de vrees van de maanden daarvoor.

Ik heb een beschermde jeugd gehad en een gelukkige kindertijd, ondanks de oorlog en dankzij mijn ouders. Maar mijn persoonlijke herinneringen aan de bezetting, hoe onaanzienlijk ook, waren een richtsnoer toen ik later, als scholier en student, om mij heen keek in de wereld. Ze schiepen een context, een ijkpunt. Vrijheid en vrede waren niet vanzelfsprekend. Ik begreep dat oorlog, honger, terreur, genocide en schendingen van mensenrechten geen uitzondering waren, en evenmin verschijnselen van ver weg, maar een werkelijkheid die dichtbij kon komen.

Voor mensen die ouder waren dan ik vormden de crisisjaren dertig zo'n ijkpunt. Zij hadden de werkelijkheid van armoede, sociale ongelijkheid en werkloosheid aan den lijve ondervonden en ervoeren welvaart, werkgelegenheid en sociale zekerheid anders dan latere generaties. Voor mij was dat verleden tijd, interessant, maar niet op de een of ander manier meebeleefd en dus niet levend. De verhalen van mijn ouders over de crisis hoorde ik aan, maar herhalingen gingen mij irriteren. Zo zal het velen zijn vergaan die geboren werden na 1945 en de verhalen moesten aanhoren over de verschrikkingen van de oorlog.

De twee gezichten van de vooruitgang

We zijn ruim zestig jaar verder. De wereld is grondig veranderd, Nederland ook. We hebben vooruitgang ervaren als resultaat van de vrede: welvaart, economische groei, sociale zekerheid en veiligheid.
 
De veranderingen gingen snel. Vrede en vrijheid werden al gauw gewoon, net als welvaart. Aan het einde van de jaren vijftig werden materiele welvaart, werkgelegenheid en sociale zekerheid beschouwd als vanzelfsprekend, als een recht. Aan het eind van de jaren zestig gaven jongere generaties een hogere prioriteit aan niet materiele welvaart en aan individuele ontplooiing en emancipatie. Die verandering in de beleving van welvaart vond haar oorzaak in een andere vrijheidsbeleving. De dreiging van wederrechtelijke vrijheidsberoving en terreur was voorbij. Er was geen reden meer voor vrees. Vrijheid werd daardoor minder ervaren als de bevrijding van de angst, maar meer als het recht van ieder om te doen en laten wat men wil, niet gehinderd door tradities of autoriteiten.
 
Natuurlijk veranderde ook dat. In de jaren negentig werd door nieuwe generaties naar al deze begrippen weer anders gekeken. In 1989 kwam met de val van de Muur een einde aan de Koude Oorlog, het begin van wat Ruud Lubbers in de Vijf Mei toespraak van vorig jaar de tweede Bevrijding noemde. Het was het begin van een nieuwe fase van globalisering, waarin steeds meer grenzen wegvielen, met ongekende mogelijkheden om overal ter wereld het concept van de democratie uit te dragen en welvaart tot stand te brengen. Daartoe zouden markten overal ter wereld open en vrij moeten zijn, zo min mogelijk gehinderd door de overheid. Teveel sociale zekerheid zou de marktwerking verstoren; economische groei was gediend met flexibiliteit op de arbeidsmarkt. Daar was lang niet iedereen het mee eens, maar het debat kon in vrijheid worden gevoerd en de grondrechten werden gerespecteerd.
 
Een paar maanden geleden werd ons land door internationale onderzoekers als het op een na gelukkigste land van Europa gekenschetst. Kort daarvoor had een ander onderzoek, verricht in opdracht van UNICEF, uitgewezen dat kinderen in Nederland tot de gelukkigste van de wereld behoren.
 
Wie zal dergelijke geobjectiveerde vergelijkingen, die voor ons goed uitvallen, ter discussie willen stellen? Toch wringt het een beetje. In het begin van dit jaar werd in de media aandacht gevraagd voor kinderverwaarlozing en kindermishandeling, en werden wij gevraagd alert te zijn. De door de regering aangestelde jeugdconsulent sprak over een tekortschietend jeugdbeleid. De politiek heeft dat ter harte genomen. Een speciale minister voor Jeugd en Gezin maakt deel uit van het nieuwe kabinet. Er is geen reden om zelfgenoegzaam achterover te leunen. Nederlanders zijn gelukkig, maar lang niet allemaal.
 
Kort voor de verkiezingen van 2002 schreef The Economist lovend over hetgeen in Nederland was bereikt op het terrein van de economie, de sociale verhoudingen en de zorg. Grote groepen Nederlanders waren het er niet mee eens en brachten dat bij die verkiezingen tot uitdrukking. De Fortuyn-revolte kwam misschien voor velen uit de lucht vallen, maar er heerste kennelijk een onbestemd gevoel van onveiligheid en tekort, en dat gevoel bleek breed gedeeld.
 
Dat gevoel is er nog steeds. Het maatschappelijk debat is intens geworden. Het gaat over nationale identiteit en over zekerheid, over communiteit en geborgenheid, en over de bedreiging van dat alles. Het gaat dus over veiligheid.
 
Recentelijk schreef de journalist Raymond van den Bogaard een artikel over een film die dit jaar zijn première beleefde op het filmfestival van Rotterdam. De film, gemaakt door Cyrus Frisch, is getiteld Waarom heeft niemand mij verteld hoe erg het zou worden in Afghanistan? Het de eerste lange bioscoopfilm die bijna geheel met een mobiele telefoon is opgenomen. Kan het eigentijdser, moderner? In die film kijkt een uit Afghanistan teruggekeerde militair naar zijn Nederlandse woonomgeving. Alles beangstigt hem, schrijft Van den Bogaard: "De Marokkaanse jongens die op het plein rondhangen, de politie die een opstootje uiteendrijft, de zwervers, de winkeldief die zich schreeuwend tegen zijn arrestatie in de supermarkt verzet. Het leven in Amsterdam is een voortzetting van de oorlog, net zo erg als in Afghanistan."
 
Dat is heftig. Is het representatief voor de indrukken van meer Nederlanders of is het alleen het gevoel van iemand die de oorlog nog op zijn netvlies heeft staan? Volgens Van den Bogaard staat het voor het levensgevoel van velen. De filmmaker, zo schrijft hij, "probeert iets te verbeelden, waar volgens mij veel Nederlanders aan lijden: een onbestemd gevoel dat het mis gaat met de wereld, dat zich met de trits Afghanistan/Irak/Libanon/terreurdreiging/straatgeweld een diffuse, mondiale dreiging aftekent, die steeds meer ook het leven van alledag gaat beheersen. …(een) besef van groot onheil dat zich maar moeilijk onder woorden (laat) brengen of met feiten staven".
 
Die trits kan moeiteloos uitgebreid worden met andere zaken waar mensen bevreesd voor zijn: klimaatverandering en zeespiegelstijging, bijvoorbeeld. Of de komst van immigranten, asielzoekers en vreemdelingen. Of de Islam.
 

Grenzeloos?

Ter voorbereiding van deze toespraak had ik een gesprek met een aantal jongeren, behorend tot de generatie geboren na 1980, toen de oorlog al meer dan 35 jaar achter de rug was. We spraken over het thema van de Vijf Mei viering van dit jaar: vrijheid, grondrechten en veiligheid.
 
Een van hen zei: "Ik ben niet tegen terugkijken. Ik wil best graag kletsen met Oma over toen, maar dan wil ik het ook hebben over wat er nu aan de hand is en over wat we kunnen doen". Toen ik hun vroeg wat er naar hun opvatting aan de hand is in Nederland, vertelden zij getroffen te zijn door de onzekerheid en dubbelhartigheid in het maatschappelijke debat van vandaag. Zij ervoeren dat debat als doordrenkt van wij/zij tegenstellingen. Een van hen verwoordde het kernachtig: "Ik ben trots op Nederland, maar tegelijk schaam ik me. De tolerantie zit ons Nederlanders in de genen, dat is tot ver over onze grens bekend, maar alom heerst momenteel xenofobie". Zij noemden voorbeelden: voor veel Nederlanders trekt het buitenland, als toerist, of om er te studeren, maar in ons land zelf heerst vrees voor vreemdelingen. Hier heerst de neiging altijd iemand anders de schuld te geven, en doorgaans behoort die ander tot een minderheid. Waarom gaat de integratie van minderheden in New York en elders beter dan in Nederland? Ligt dat altijd en alleen aan die minderheden of ook aan ons? Er is, zo zeiden ze, een irrealistische vrees voor alles wat anders is in Nederland. Zij sloten niet uit dat zij ook zelf door dit virus waren aangetast, maar wezen er op dat het juist de leiders zijn de bevolking vrees aanpraten, "angst opleggen" in de bewoordingen van een van hen. Die leiders, politici zowel als opinie leiders, zo stelden zij vast, behoren tot een generatie die dichter bij de oorlog en de Bevrijding staat dan zij.
 
De jongeren met wie ik sprak waren niet representatief voor hun generatie. Allen waren in Nederland geboren en getogen. Het waren allen studenten, in redelijk goeden doen en met perspectief op een goede baan. Zij verkeren in een milieu dat hun alle kansen biedt te profiteren van de vooruitgang die ons land na de Bevrijding heeft geboekt. Maar ook zij verwoordden het onbestemde gevoel dat het niet zo goed gaat als zou moeten, omdat vrijheid, veiligheid en welvaart niet met iedereen wordt gedeeld. Er is vrees om de verworvenheden van de vooruitgang met anderen te delen. Er is ook vrees voor de gevolgen van het niet delen.
 
Een van de jongeren met wie ik gesproken had stuurde mij na afloop een mail, waarin zij de kernprobleemstelling formuleerde: "Houden wij, als burgers van Nederland, het gevoel van vrijheid en veiligheid voor ons zelf, of heeft het ook betekenis naar buiten en zou het grenzeloos moeten zijn?"
 
Dat is inderdaad de kernvraag. Hebben wij onze vrijheid goed gebruikt hebben wij haar voor ons zelf gehouden en onze veiligheid verabsoluteerd? Veel jongeren die vanuit het buitenland naar Nederland kijken hebben het antwoord gauw klaar: Westerse landen als Nederland meten met twee maten.
 

De geschonden rechtsorde

In de afgelopen jaren had ik in Soedan en in andere landen van Afrika en Azië veel contact met jongeren. In Nederland zelf had ik contact met vluchtelingen en asielzoekers en met studenten uit ontwikkelingslanden. Met al die jongeren kwamen de gesprekken steevast op vragen rond oorlog en vrede, conflict en mensenrechtenschendingen, armoede en ongelijkheid, en de overheersing van de wereld door het, naar hun mening, arrogante Westen. De meeste hunner stellen de eigen regimes aansprakelijk voor het voortduren van armoede en onrecht in hun land. Maar zij pleiten het vrije Westen niet vrij. Zij begrijpen niet dat wij ons op de borst slaan als vrije, democratische, stabiele en welvarende landen, dat wij onszelf aan anderen ten voorbeeld stellen, terwijl wij onze grenzen sluiten voor mensen die door dat voorbeeld worden aangetrokken en er deel aan willen hebben. Ook klinkt het verwijt dat wij in het Westen de hand lichten met de mensenrechten van vreemdelingen, bijvoorbeeld door hen onvoldoende bescherming te bieden tegen vervolging in eigen land.
 
Zij verwijten ons een vals beeld te schetsen van de Islam. Zij verwijten datzelfde Westen andersdenkenden al te gemakkelijk voor terrorist uit te maken. Zij verwijten het Westen een internationale rechtsorde in stand te houden, die niet democratisch is, omdat grote delen van de wereld geen wezenlijke inspraak wordt gegund. Zij verwijten het vrije Westen dat dit zich, om de eigen veiligheid te beschermen, het recht voorbehoudt andere landen binnen te vallen en daar burgerslachtoffers te maken.
.
Dergelijke verwijten zijn vaak ongenuanceerd. Gesprekspartners uit andere landen steken de hand net zo weinig in eigen boezem als wijzelf. Maar de critici zijn niet altijd onredelijk. Studenten en vluchtelingen uit andere landen wordt na hun aankomst in Europa verteld dat in een democratie de politie deel uitmaakt van een rechtsorde en dat je daar niet bang voor hoeft te zijn. Dat waren zij thuis wel anders gewend. Maar zij merken ook dat, wanneer zij bij hun eerste contact met autoriteiten in ons land niet direct de volledige waarheid durven te vertellen, hen dat duur komt te staan. In zo'n eerste contact zijn zij bevangen door vrees, terwijl de partij aan de andere kant van de tafel vol zit met wantrouwen. Al snel ervaren zij hoe onverbiddelijk onze rechtsorde kan zijn. Wie in eerste instantie zijn verhaal niet vertelt, krijgt geen tweede kans.De wet moet immers onverkort worden uitgevoerd, ook als dat betekent dat kinderen die hier zijn opgegroeid samen met hun ouders het land worden uitgezet, op weg naar een onzekere en zeker ongelukkige bestemming, ook wanneer gegronde vrees bestaat voor de politie en de geheime dienst in eigen land. Hoe rechtvaardig is dat?
 
Het zijn indringende verwijten en ongemakkelijke vragen. Dat geldt ook de vraag van de vreemdeling aan wie ik vertelde over de pogingen van het verzet tijdens de oorlog om mensen te redden door gegevens in de burgerlijke stand op te blazen en papieren te vervalsen. Dat was moedig en effectief. Maar hoe kunt U dat rijmen, zo luidde de vraag, met Uw eis dat een vluchteling over alle papieren beschikt en dat die volledig zijn en geheel waarheidsgetrouw?
 
Na de Tweede Wereldoorlog zijn het zelfbeschikkingsrecht van landen en de bescherming van de rechten van de mens vastgelegd in een nieuwe internationale rechtsorde. Landen toonden zich bereid de eigen vrijheid in te perken ten behoeve van de vrijheid van andere landen en ten behoeve van de collectieve veiligheid. Zij toonden zich wederzijds bereid hun soevereiniteit te beperken om beperkingen op te leggen aan hun vrijheid om macht uit te oefenen: macht om anderen te domineren, hen binnen te vallen en te overweldigen, en de burgers van die landen te knechten. Dat alles had plaatsgevonden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Dat mocht nooit meer gebeuren. Interventie werd toegestaan, humanitaire interventie bijvoorbeeld, maar alleen op basis van algemeen aanvaarde normen en waarden en nadat daarover in de organen van de nieuwe wereldrechtsorde consensus was bereikt..
 
De nieuwe rechtsorde heeft redelijk gewerkt. Zij maakte de dekolonisatie mogelijk. Zij droeg bij aan conflictbeheersing tijdens de Koude Oorlog en uiteindelijk aan het einde daarvan. Zij maakte gezamenlijke internationale actie mogelijk ten gunste van de mensenrechten. Zij vormde een kader waarbinnen gestreefd kon worden naar de verandering van regimes, onder binnen- en buitenlandse druk, zonder de wereldvrede in gevaar te brengen. Zo konden in Midden en Oost Europa, Zuid-Afrika en Latijns Amerika zonder gewelddadige interventie processen van democratisering op gang komen. In bijna al deze landen resulteerde dit in meer vrijheid en een betere bescherming van de rechten van de mens.
 
De nieuwe rechtsorde was niet volmaakt. Zij kon de wereldvrede niet garanderen. Oost en West probeerden hun collectieve veiligheid in stand te houden middels een systeem van wederzijdse nucleaire afschrikking. Elders in de wereld werden vrijelijk militaire interventies gepleegd, zoals in Vietnam, Cambodja en Afghanistan. In Afrika, maar ook in Zuid Oost Europa en het Midden Oosten konden moordpartijen op grote schaal, verkrachting en etnische zuivering ongestoord plaatsvinden. Er was weliswaar een mooie rechtsorde geschapen, maar zij werd tamelijk willekeurig toegepast.
 
Als men zou kunnen aantonen dat het gaat om een proces van geleidelijke verbetering en vooruitgang, een stap voor stap verwezenlijking van collectieve veiligheid en recht, dan zou het een mooi verhaal zijn. Ik heb daarop lang gehoopt. Mijn hoop nam toe na de tweede Bevrijding van 1989. Maar dat verhaal durf ik niet meer te vertellen. Ik zie stagnatie, een paar stapjes vooruit, vele stappen zijwaarts en eigenlijk achteruitgang. Er is vooruitgang, ontegenzeggelijk, maar er is ook een boel ellende en die neemt niet af
 
Rwanda en Burundi, Liberia en Sierra Leone, Sudan/Darfur, Ethiopië en Eritrea, Somalië, Congo, Israël en Palestina, Irak, Afghanistan, en nog vele andere landen, zijn alle getroffen door gewelddadige oorlogen, doorgaans van binnenlandse origine, maar altijd gevoed van buitenaf. Vrijheid, democratie, recht en een minimum bestaanszekerheid, het is in al die landen ver te zoeken.
 
Ik heb bijna al die conflicten van dichtbij kunnen aanschouwen, kunnen praten met aanstichters en met slachtoffers, met bemiddelaars en vredestichters, hulpverleners, mensenrechtenadvocaten en pleitbezorgers in binnen en buitenland, met niet gouvernementele organisaties en functionarissen van de Verenigde Naties. Ik weet een beetje van de hoed en de rand. Het heeft mij tamelijk pessimistisch gemaakt. Ik begrijp dan ook zeer wel het onbestemde gevoel van mensen die leven in een land dat zich gelukkig prijst, maar vrezen dat het mis gaat. Het perspectief dat na de Tweede Wereldoorlog werd geboden, "nooit weer", is allang verduisterd. De gewelddadige aantasting van de vrijheid en de grondrechten van mensen houdt niet op, maar gaat door. In de landen die ik noemde worden momenteel vele tientallen miljoenen mensen bedreigd.
 
Voortdurende ellende maakt pessimistisch. Nog pessimistischer word je als je ziet hoeveel van die ellende, armoede, onvrijheid, en schendingen van mensenrechten wordt ontkend en genegeerd, hoezeer men er de ogen er voor sluit, lippendienst bewijst aan de bestrijding ervan. Vooral dat maakt pessimistisch: niet dat er schendingen plaatsvinden, maar dat er niet tegen wordt opgetreden en dat er met twee maten wordt gemeten.
 
Misschien verwacht u van mij, als ervaren politicus en deskundige, dat ik U ervan overtuig dat het allemaal wel meevalt, dat ik nuanceer, dat ik een perspectief schets van verdere verbetering. Ik vrees dat ik U dan moet teleurstellen. Het komt niet vanzelf. We zullen er harder aan moeten werken.
 

Verworvenheden ter discussie

Hopen dat het vanzelf beter gaat helpt niet. Vrede, vrijheid en recht prediken evenmin. Dat wordt als arrogant en zelfgenoegzaam ervaren. Aan anderen vertellen dat zij ons voorbeeld moeten volgen, helpt ook niet. Het overtuigt niet, omdat onvrijheid, armoede en onrecht elders mede in stand zijn gebleven door toedoen van het Westen, door de politiek van onze voorouders dan wel door die van ons zelf. Dat wordt ons aangerekend. Vrede opleggen na een oorlog, dat gaat nog. Democratie opleggen heeft geen zin. Democratie kan alleen opbloeien van binnen uit. Haar prediken is contraproductief, zolang we niet geloofwaardig zijn. Dat zijn we niet.
 
We moeten een stap verder zetten: onze verworvenheden uitbreiden tot ver over de grens, anderen laten delen in hetgeen wij verworven hebben. Maar anderen daarin laten delen is niet hetzelfde als aan anderen uitdelen. Vrijheid delen en welvaart anders delen is wat anders dan vrijheid en welvaart uitdelen. Daarmee kan niet worden volstaan. We zullen onze eigen verworvenheden telkens opnieuw moeten herijken. Wanneer we de westerse consumptiemaatschappij, het westerse welvaartsniveau, de westerse vertegenwoordigende democratie, westerse rechtssystemen, westerse normen en waarden, de in het Westen heersende opvatting over de scheiding tussen kerk en staat als vanzelfsprekend beschouwen, als onaantastbaar, zullen anderen ons zelfgenoegzaamheid verwijten. Dat leidt tot afkeer en verzet. Dat is zeker het geval indien die westerse verworvenheden in stand gehouden worden door vast te houden aan de huidige machtsverhoudingen in de wereld, economisch, politiek, nucleair of anderszins, in het Internationale Monetaire Fonds, in de Wereld Handels Organisatie en in de Veiligheidsraad. Jongeren elders in de wereld, en zij niet alleen, zien die westerse verworvenheden, hoe aantrekkelijk ook, als het resultaat van overheersing en ongelijke machtsverhoudingen. Vrijheid delen betekent dat we accepteren dat anderen onze verworvenheden en vanzelfsprekendheden ter discussie stellen en dat we bereid zijn deze ook zelf ter discussie te stellen en er iets aan af te doen. Dan kan ons tenminste niet verweten worden met twee maten te meten.
 
De bereidheid iets af doen aan de eigen verworvenheden betekent dat je bereid bent deze niet te verabsoluteren. Het gaat niet aan de eigen welvaart te maximaliseren en pas daarna, wanneer het ons goeddunkt, anderen iets toe te stoppen. Het gaat niet aan de eigen veiligheid boven alles te stellen en vrijheden van anderen daaraan ondergeschikt te maken. Binnen onze eigen samenleving discussiëren wij erover of persoonlijke vrijheden mogen worden ingeruild voor onze gezamenlijke veiligheid. Wij voeren die discussie op een democratische wijze, binnen het kader van onze rechtsorde. De vraag is even legitiem of nationale veiligheid - of de collectieve veiligheid van westerse democratieën - rechtvaardigt dat mensenrechten worden geschonden en kwalijke regimes worden gesteund.
 

Vrijheid delen

Het thema van de 5 mei vieringen van deze jaren is: vrijheid maak je met elkaar, vrijheid als resultaat van gezamenlijke inspanningen. In de afgelopen jaren is meer dan eens beklemtoond dat vrijheid nooit af is, vrijheid is niet gediend met de handhaving van de status quo; vrijheid is werk in uitvoering. Dat geldt zowel voor de invulling van de vrijheid in ons eigen land als in de wereld als geheel.
 
Vorig jaar sprak Ruud Lubbers in dit verband over de noodzaak van een derde Bevrijding: "een bevrijding van onze angsten". Hij hield een schitterende pleidooi de angst voor de ander te overwinnen door verscheidenheid als positief te ervaren. "Vrijheid", zo zei hij, "is ook anderen vrijheid gunnen en ons daarvoor inzetten". Dat pleidooi geldt net nationaal net zozeer als internationaal.
 
De kernvraag die de jongeren mij stelden was: zouden vrijheid en veiligheid niet grenzeloos moeten zijn? Het antwoord daarop kan niet anders zijn dan een volmondig ja.
 
Wat kunnen we doen om daar een bijdrage aan te leveren, niet in de hogere politiek, maar ieder voor zich?
 
Ten eerste: Erken dat ieder mens op deze wereld het recht heeft om te leven, te overleven, zinvol te leven, samen te leven met anderen en zelf de zin van het eigen leven te bepalen, zonder op welke manier dan ook hetzelfde recht van een ander te beperken. Dat recht heeft iedereen, ongeacht afkomst, sekse, of religie, ongeacht de status van ingezetene of vreemdeling.
 
Ten tweede: Probeer je te verplaatsen in de positie van de ander. Zoek niet harder naar verschillen dan naar overeenkomsten tussen jezelf en anderen. Tracht je in te denken in de levensomstandigheden en de belevingswereld van minderheden, vreemdelingen, vluchtelingen, mensen zonder werk of inkomen, mensen met een andere cultuur en een andere religie. Hoe zou je zelf reageren wanneer je in hun schoenen stond?
 
Ten derde: Stel vragen, telkens opnieuw. Wat is de achtergrond van een bestaand conflict? Is er sprake van onrecht en ongelijkheid? Hebben we er iets mee te maken? Is er een probleem mede door ons toedoen? Hebben onze critici niet een beetje gelijk? Vraag door. Neem geen genoegen met het eerste het beste antwoord. Accepteer geen dooddoeners, geen gewoontewijsheden of zogenaamde vanzelfsprekendheden. Is doorvragen lastig, stilzwijgen gemakkelijker? Inderdaad, maar vragen stellen is, zoals Prins Willem Alexander zei, het begin van wat Prins Claus Zivilcourage placht te noemen.
 
Ten vierde: Leg je er niet bij neer dat er grenzen zijn. Accepteer grenzen, noch muren, noch een denken in eilandtermen. We zijn allen van elkaar afhankelijk in deze wereld. Dat geldt nu nog meer dan ten tijde van de Bevrijding. Onze veiligheid is ermee gediend dat anderen zich door ons niet bedreigd voelen. Denk inclusief. Sluit niemand uit. De anderen horen er echt bij.
 
Ten vijfde: Verdeel je tijd en aandacht anders. Vrijheid delen betekent tijd delen, meer nog dan geld. Besteed je tijd door te lezen, te leren, te luisteren en rond te kijken. Lees over de situatie elders in de wereld. Leer van de ervaringen van vreemdelingen in ons midden. Luister naar de verhalen over de angsten van anderen en over onrecht hun aangedaan. Kijk rond om te zien wat je zelf kunt doen.
 
Ten zesde: Als je hebt rondgekeken, voer dan actie door je stem te verheffen. Bestrijd antisemitische uitlatingen door deze tegen te spreken. Weerspreek platte en domme taal over de Islam. Toon dat je geen discriminatie wenst te accepteren. Ga een open gesprek aan en respecteer andersdenkenden door hun opvattingen serieus te nemen en met argumenten te weerspreken, niet met verdachtmakingen of generalisaties. Maak dat er naar je geluisterd wordt door jezelf goed te documenteren.
 
Ten zevende: Gebruik je eigen vrijheid goed. Vrijheid is niet hetzelfde als het recht te doen en laten wat je wilt. Vrijheid is evenmin het recht om de vrijheid van anderen in te perken, hen te beledigen of te vernederen. De eigen vrijheid inperken ten behoeve van de vrijheid van de ander en van de collectieve vrijheid, dat geldt niet alleen voor de internationale rechtsorde, maar ook binnen ons eigen land. Vrijheid wordt pas grenzeloos wanneer je de eigen vrijheid beperkt en haar inzet voor de vrijheid van de ander.
 
Tenslotte: Laat je niet op de kop zitten door je eigen vrees, door pessimisme, of door een onbestemd gevoel dat het mis gaat in de wereld. Het gaat niet mis. Vrijheid, recht en veiligheid komen niet van buitenaf. Zij zijn het resultaat van mensenhanden. Het gaat pas mis wanneer je je tot toekijken beperkt.
 
 

Jan Pronk